298 15 MAART 1973. ding van deze verordening voor consequenties zal hebben voor de an dere bedrijven die nog veel meer werknemers hebben» Al bij al is een duidelijker antwoord van het college zeer op zijn plaats. De heer VAN DUN: Om te beginnen wil ik in tweevoud excuses aanbieden, in de eerste plaats aan het adres van de heer Taks aan wie ik in eerste instantie geen antwoord heb gegeven op zijn vraag of de beroepsmogelijkheid op de raad óók van toepassing kan zi,]n ten aanzien van de artikelen 4 en 13. Ik kan hem namens het college mededelen dat zulks inderdaad mogelijk is; bij aanneming van het voorstel zal dat ook zeker gebeuren. Mijn tweede excuus is voor de heer Veelenturf, wiens woorden ik kennelijk verkeerd geïnterpreteerd heb» Ik vind het verheugend dat de heer Veelenturf en de zijnen nog geen standpunt hebben ingenomen, zo dat een discussie op basis van argumenten nog steeds mogelijk is. De heer Van Caulil heeft zich afgevraagd of het aanbod van passa giers vergroot zal worden door het instellen van een taxicentrale. Dat durf ik niet te zeggen. De heer VAN CAULIL: Daarom zal de verbetering in de situatie van het éne bedrijf alleen ten koste kunnen gaan van de andere bedrijven. Zó heb ik het bedoeld. De heer VAN DUN: Voorts heeft de heer Van Caulil gevraagd of wij een deel van de onrust door deze regeling zullen kunnen wegnemen» Ik geloof dat wij die illusie niet moeten hebben» Zowel wanneer de re geling wordt aanvaard als wanneer zij wordt afgewezen, blijft er een zekere onrust bestaan. Het college is er evenwel van overtuigd dat door deze regeling een sanering in het huurauto- en taxibedrijf kan worden bewerkstelligd. De heer Von Schmid heeft zich een van de felste tegenstanders van dit voorstel betoond. Ik kan mij zijn argumenten heel goed indenken» Op de manier zoals hij het woord "overval" in tweede instantie nader heeft verklaard, heeft hij gelijk. Ik hoop dat hij van mij wil aannemen dat met de betrokkenen langdurig en nadrukkelijk is overlegd. De heer Von Schmid heeft de stelling geponeerd dat het college met dit voorstel is gekomen om één bedrijf uit de misère te halen. Zo'n op merking is wel leuk, maar men dient zich dan wel af te vragen waaróm een bedrijf zo in de misère is terecht gekomen. Voorts had de heer Von Schmid nogal wat moeite met het feit dat ik zo vaak het woord "concurrentievervalsing" in de mond heb genomen, zijnde één van de belangrijkste argumenten om tot de instelling van een dergelijke verordening te komen, terwijl ik tevens de heer Spanjer heb toegegeven dat ook de kwestie van de werktijden zeer belangrijk is in dezen. Ik ben van mening dat deze beide aspecten met elkaar samen hangen. Inderdaad: het draait om de 51-urige werkweek. Het Rijtijden besluit zou bij correcte toepassing niét leiden tot concurrentievervalsing. De heer VON SCHMID: Is daaraan het verlies van het éne taxibedrijf zonder meer te wijten? De heer VAN DUN: In het openbaai hebben de chauffeurs en de ei genaar van dat taxibedrijf gesteld, dat het verlies van hun bedrijf te wij ten is aan het feit dat andere bedrijven hun chauffeurs langer laten tijden dan 51 uur per week. In de krant heeft men kunnen lezen dat de eigenaar

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 298