28 4 JANUARI 1973 er- naar mijn mening beter; wij weten dan waaraan wij toe zijn. Waar gaat het namelijk om? U benadert mij en mijn fractie, alsof wij de zaak van en de vakbeweging naar voren brengen. Dat is niet het geval.' Wij zijn als 'ar- raad door onze garanties en door het feit dat wij de grootste aandeelhou- de- der zijn de werkgever van het personeel van Het Turfschip, Vanuit die po- ips- sitie hebben wij de zaak benaderd. Dat vinden wij ook noodzakelijk. Wij 'd beschouwen het als een morele plicht van iemand, die personeel in dienst sr heeft, dat hij, als hij zijn activiteiten stopzet, naast het treffen van finan- nd ciêle regelingen ook de mogelijkheid inbouwt voor vervangende werkgelegen- in heid. Daar gaat het ons om. Daarover wordt wel gesproken in de onderhan- r- delingen; ook in de overeenkomst is dienaangaande wel iets opgenomen. Dit is echter niet gebeurd op de wijze, die wij noodzakelijk achten. Wij vinden het noodzakelijk dat er voor het personeel drie mogelijkheden zijn. Wij hebben die drie mogelijkheden reeds vaker geëtaleerd: de af vloeiingsregeling, de overgang naar de pachter of naar andere bedrijfstak ken en de overgang in gemeentelijke dienst. De wethouder brengt de personeelsstop naar voren. Die is nog met aan de orde geweest. Het is naar mijn mening ook niet juist die aan de orde te stellen, omdat de perso neelsstop de mogelijkheid van ontsnapping biedt. In deze situatie kan een dergelijke ontsnappingsclausule zeker gebruikt worden. Wij bevinden ons in een uitzonderlijke situatie, waarin de gemeente verantwoordelijkheden heeft. Ik kan, zeker op dit moment, niet beoordelen of er al of niet vol doende werk is. De wethouder noch het college heeft ooit gezegd of er een inventarisatie heeft plaatsgevonden van de beschikbare kwaliteit in Het Turfschip en van de beschikbare mogelijkheden in het gemeentelijk apparaat. Het gaat ons te ver als de wethouder zegt dat er geen mogelijk heden zijn. In een ambtelijk apparaat van 1600 personeelsleden moet er een mogelijkheid zijn een zo beperkt aantal mensen aan adequaat werk te helpen. Wij kunnen dan ook op dit punt niet tevreden zijn met de toe zegging van de wethouder. Wij willen dus een motie indienen, die inhoudt dat de mogelijkheid van indiensttreding bij de gemeente open moet staan, ital t- De VOORZITTER: Ik ontvang van u dus een tweetal moties. l'fs- De heer VAN CAULIL: U hebt zojuist van de heer Crul gehoord dat ire ik niet zo vaak iets zeg. Ik geloof niet dat de heer Crul dat tegenover e mij onvriendelijk bedoelt. Ik meen dat hij bedoelt dat ik vaak harde stellingen rar- inneem tijdens commissievergaderingen. Hij vindt daarvan weinig terug in de behandeling in de gemeenteraad. Wanneer dit zo zou zijn, wil ik hem mede- 1- delen dat ik zijn vriendelijke opmerking graag accepteer, maar dat een frac tie, bestaande ui 19 leden, het werk moet verdelen. Ik meen dat dit vana- eft vond gebeurd is en dat de stellingen, die ik geponeerd heb in de afdeling toe vergadering en in de commissievergadering, daarin verwerkt zijn. vij Vervolgens zou ik over de wijziging van 'het gebruik graag nog een iet enkel woord zeggen, hoewel iedereen het eens is. Wanneer wij praten over eventuele wijzigingen, wil ik toegeven dat de wethouder gelijk heeft met zijn woorden, dat alles niet uitputtend geregeld kan worden. Ik vraag dus niet nadrukkelijk dit hetzij in de statuten hetzij in de over eenkomst op te nemen, maar ik vraag wel om de toezegging van het college. Het is mij duidelijk dat de inhoud van de overeenkomst, die wij nu gaan opstellen, nu eens drankwettelijke voorschriften bevat, dan weer wettelijke huurregelingen. De nieuwe regelingen bestaan, tussen huurder en verhuurder. Zij zijn afhankelijk van statuten, van huurcontracten, van bestemmingsplannen en van het gebruik van het gebouw. Daarom wil ik u niet vragen deze dingen onder welke noemer dan ook samen te vatten. U hebt ze nu samengevat onder de term bestemmingsplannen,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 28