321
22 MAART 1973
Moeten wij het moede hoofd dan maar in de "schoenen"
ik bedoel natuurlijk; "in de schoot" leggen? Ik was even in de
war, want bij het lezen van het voorstel is de moed mij inder
daad een beetje in de schoenen gezakt. In eerste instantie kan
ik uw voorstel niet steunen, maar ik zal het antwoord van de
wethouder afwachten. Ik hoop dat hij op de vraag naar de alter
natieven die vanuit de raad zo veelvuldig is gesteld wil ingaan.
Eén van de argumenten voor het behoud van ae Emerput is juist
dat het nastrevenswaardig is te midden van de industrieterreinen
een stukje natuur te behouden. Ik ben dan ook van mening dat
wij het bestemmingsplan Emer II in die zin zouden moeten wij
zigen. Als ik het goed heb zou dat volgens artikel 33 van de
Wet op de ruimtelijke ordening in 1973 moeten gebeuren. Mis
schien kunnen wij dan toch aanleiding vinden om dat gedeelte
van het bestemmingsplan te wijzigen. Ik zou dus in de eerste
plaats uw antwoord met betrekking tot de alternatieven en met
name met betrekking tot het alternatief dat de heer Leenders
heeft ingebracht willen horen. In tweede instantie zal ik u dan
mijn definitieve mening geven.
De heer GEENE: Ik was niet van plan over dit agendapunt iets te
zeggen; ik spreek dan ook persoonlijk en niet namens de fractie. Ik
vind de geluiden in deze raadszaal toch wel erg eenzijdig en ik
moet u zeggen dat de belangen van de werkgelegenheid en de in
dustrie naar mijn mening niet genoeg aan hun trekken gekomen
zijn. U weet dat dit twee punten zijn die mij persoonlijk bijzonder
interesseren omdat ze van groot belang zijn voor Breda en voor West-
Brabant. Collega Kroon heeft dit voortreffelijk gezegd toen hij sprak
over het belang van een florerende industrie, en dus werkgelegenheid,
in onze stad. Wij zijn in Nederland zoetjesaan allemaal op de groene
toer. De moeilijkheid is echter dat wij mensen geen gras eten, maar
andere behoeften hebben. De nijverheid stelt ons in staat te leven
zoals wij nu leven en zo lang over de Emerput te praten als wij
nu doen. Als iets stinkt is het tegenwoordig milieuverontreinigend.
Dat stelt men ook al ten aanzien van de bio-industrie, de varkens-
mesterijen bijvoorbeeld, maar de coteletten smaken nog uitstekend;
weinigen verguizen de cotelet. Vroeger op het platteland was iets
goed als het stonk. Mest die stonk was beter van kwaliteit dan mest
waar geen bepaalde odeur van af kwam. Wij zijn dat helemaal ver
geten. Het is geloof ik goed, dat nog eens gesteld wordt, dat andere
zaken ook belangrijk zijn. Wat mij nog meer verbaasd heeft is dat wij
allerlei brieven ontvangen hebben van verenigingen en actiegroepen
waarin ook weer eenzijdige informatie wordt gegeven. De Bredase
industrie, die toch ook een voortreffelijke vereniging heeft, het Bre
dase Industriële Contact, laat niets van zich horen en verschaft de
gemeenteraad geen informatie over haar belangen. Ik wil geens
zins het belang van anderhalf miljoen sportvissers in Nederland
onderschatten, maar het gaat mij te ver als men wil stellen dat
deze belangen in gevaar gebracht worden als de Emerput er niet
meer is. Ik weet uit de praktijk iets van zandputten af. Meestal
zijn ze te diep en is de visstand er zeer bedroevend. Het is be
slist geen ideaal viswater. Van natuurwetenschappelijke waarde is
mij bij deze diepe zandputten tot dusver ook niets gebleken. Ik
weet aantrekkelijker plaatsen te liggen. Wij zullen overigens in de
naaste toekomst in de omgeving van Breda meer gaten zien ontstaan