330
22 MAART 1973
rekening heeft gehouden. De heer Geene heeft in dit verband een
interessante opmerking gemaakt. Hij heeft gezegd dat het Bredase
industriële overleg niets van zich heeft laten horen. Dat is inder
daad niet het geval geweest en dat is voor mij een bewijs van mijn
stelling dat men niet van mening is dat er op het ogenblik gevaar-
dreigt. Ik zal overigens, evenmin als de wethouder, de vraag aan
snijden hoe de milieuverontreiniging bedrijfseconomisch gezien moet
worden. Ik heb er alleen op willen wijzen dat er, als wij de be
langen van de recreatie en het bedrijfsleven tegen elkaar afwegen,
eisen aan het bedrijfsleven gesteld moeten worden. Die eisen zul
len steeds verder gaan dan vroeger. Dat is ook een "stuk" historie,
en wel recente historie. Sinds het ontstaan van de Emerput is de
belangstelling voor het milieu en de recreatie toegenomen. Daar
moeten wij rekening mee houden. Als wij destijds de inzichten
gehad hadden die wij nu op dit punt hebben, had de afspraak over
de Emerput er misschien heel anders uitgezien.
Ik ben blij met de opmerking van de wethouder dat het college
heeft getracht de recreatie te redden en dat het daarom het voorstel
teruggenomen heeft. Nu de recreatie in het geding is vind ik dat wij
als raad ook best mogen vragen welke garanties er in de toekomst
zijn ten aanzien van de Emerput. Iemand anders heeft er zojuist
al op gewezen dat hij zich niet als deskundige heeft opgeworpen.
Ik geloof dat geen een raadslid zich vanavond deskundig heeft ge
noemd. Wij hebben alleen maar gezegd dat er uit de wereld van de
deskundigen verschillende stemmen opgaan, op verschillend gebied.
De wethouder heeft gesproken over de deskundigen van het Water
schap, maar hij heeft de brief van professor Casimir, voorzitter
van de Brabantse Milieufederatie, niet genoemd. Deze brief is,
geloof ik, door de heer Crul wel genoemd; daarin staat het volgende;
"Ten aanzien van het gebruik van schermen zij gesteld dat geen zeker
heid bestaat van een afdoende beveiliging van het overige deel van
het water. Zie voor gevolgen van lozing van bietenspecie de brief
van het ministerie van landbouw en visserij d. d. 1 november 1972".
De laatste brief ken ik niet, maar ik neem aan dat daarin van des
kundige zijde nog meer argumenten tegen het advies van het Water
schap worden ingebracht. Wij hebben ons alleen afgevraagd of dat
scherm afdoende is. Wij hebben zeker niet de deskundige willen
spelen. Door dat te zeggen vertroebelt de wethouder -- om nu eens
met de heer Kroon te spreken -- het debat.
Als dit voorstel wordt aangenomen zal de Emerput steeds kleiner
worden. De vraag naar recreatiegebied zal de komende jaren juist
toenemen. Dat lijkt mij ook een punt om bij de overwegingen te
betrekken. Ik moet nu op de gegevens van de wethouder afgaan
waaruit blijkt dat het alternatief van de heer Leenders niet op korte
termijn verwezenlijkt kan worden. Ik hoopte in eerste instantie dat
dat misschien wel mogelijk zou zijn. Nu dit niet het geval is blijf
ik uiteraard tegen het voorstel en zal ik de motie van de heer Crul
steunen.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Kroon die zich
over deze motie zo druk gemaakt heeft zou ik er op willen wijzen
dat het indienen van een motie betekent dat de punten die in de
motie genoemd worden mede in de discussie betrokken worden. Ik
vind het niet bezwaarlijk dat een motie bij het begin van de dis
cussie wordt ingediend. Ik vond het in dit geval alleen maar ge
zond voor de discussie. Wij wisten nu welke standpunten er inge-