342
22 MAART 1973.
de wet op basis waarvan wij de ruimtelijke ordening plachten te rege
len, de mogelijkheid geschapen ook voor de binnensteden bestemmings
plannen te maken, In de tijd dat wij via de Woningwet zogenaamde uit
breidingsplannen maakten mochten wij, aanvankelijk althans, niet aan
datgene wat toen de stedebouwkundig bebouwde kom heette komen. Op
het ogenblik kunnen wij structuurplannen maken voor bebouwde kommen
van binnensteden. Het woord structuurplan heeft de laatste tijd een ande
re betekenis gekregen. Een structuurplan zoals wij proberen samen te stel
len is, zoals ieder structuurplan, eeri stuk planning"op langere termijn.
Men wil, met andere woorden, zijn gedachten laten gaan over een lange
re periode dan een bestemmingsplan. Er is wat dat betreft nog steeds de
gedachte van een plan, maar de nadruk verschuift naar het woord struc
tuur. De structuur moet de relatie tussen de dingen aangeven en de ver
houding tussen de verschillende functies bepalen. Als zodanig is een
structuurplan eerder een pakket hoofdlijnen dan een concreet plan dat
wij op een liefst zo kort mogelijke termijn moeten realiseren. Er is dus
sprake van een verschuiving van de gedachten in de richting van een
procesplan, een ontwikkelingsschema. Het opstellen van een structuur
plan gaat meer en meer betekenen: het beschrijven van dat proces en de
lijnen waarlangs het zich voltrekt. Dat plan moet een afspiegeling zijn
van het maatschappelijk proces, zij het dan ook in de ruimte; het richt
zich op concrete zaken.
Dit zijn gedachten en accentverschuivingen die van betekenis zijn
voor datgene wat wij vanavond met elkaar gaan bespreken. Wanneer wij
proberen een ruimtelijke neerslag te geven van een maatschappelijk pro
ces, denken wij tegelijkertijd aan de begeleiding van dat proces. De es
sentie verschuift van realisatie naar het begeleiden van bepaalde beslis
singen, beslissingen die in de ruimte moeten uitkristalliseren. Het bege
leiden van die beslissingen, het hebben van achtergronden op basis waar
van beslissingen genomen worden voert ook naar het woord flexibiliteit,
en dan zitten wij al helemaal in een woordkeuze en een gedachtenpa-
troon waarbij er ook sprake is van fricties, van een zekere discrepantie,
een verschil in benadering. Bij het geven van een handreiking vanuit de
planologie aan de beslissingsstrategie zal er op deskundige grondslag ge
werkt moeten worden om het beleid een inzicht te geven in de wijze
waarop het mechanisme van die maatschappij functioneert. Dan blijft
echter de vraag wat wij kunnen verwachten van een ingrijpen door mid
del van een beleidsbeslissing. Wat leren ons de observaties uit het ver
leden? Wat kunnen wij in wezen sturen aan dat maatschappelijke proces?
Als wij een bepaald element aangrijpen, wat zijn dan de consequenties
voor de andere sectoren? Dit leidt tot de vraag: als wij al kunnen sturen,
wat kunnen dan in wezen onze doeleinden zijn? Wat kunnen wij ons wen
sen? Wat zijn de marges? Welke zaken zijn niet bereikbaar? Het formu
leren van doelstellingen dient geënt te zijn op datgene wat bereikbaar is.
Bij het hanteren van de denkmodellen zullen wij ons voor ogen moeten
stellen wat wij, als wij de verschillende richtingen uitdenken, als maxi
malisatie van een concrete denkrichting te verwachten hebben. Vervol
gens zullen wij ons moeten afvragen wat de mogelijkheden zijn als wij
de verschillende denkrichtingen met elkaar in harmonie proberen te bren
gen en tot een bepaalde integratie willen komen. Ik zou dat aan de hand
van een serie plaatjes willen verduidelijken.
Op het eerste plaatje ziet u het woord ruimtelijke ordening, waarbij
de aandacht wordt gevraagd voor de zaken die men wèl kan doen en de
zaken die men niet kan doen en waarom niet. Het beleid is verantwoor-
dingsplichtig; het heeft in planologische zin een taak. De ruimtelijke or
dening is een stuk maatschappelijk gebeuren. Men kan er over filosofe-