349
22 MAART 1973.
plan Koegenboeg en de verbindingsweg die door het plan loopt. De aard
en de soort van de andere bebouwing zal aan wijziging onderhevig kun
nen zijn. Ik wil daar volkomen open kaart over spelen. De bebouwing
die in het plan wordt voorgesteld wordt door ons intern niet op die ma
nier haalbaar geacht. Wij zouden ook andersom kunnen operéren en op
nieuw gaan bedenken wat voor soort bebouwing, in welke hoeveelheid
en kwaliteit wij daar gaan realiseren. Als wij dat doen kiezen wij ech
ter al voor de woonfunctie van de binnenstad. Als op het ogenblik aar-
ons gevraagd wordt of de woonfunctie van de binnenstad gestimuleerd
moet worden zouden wij eigenlijk moeten antwoorden dat wij dat nog
niet weten, dat wij de presentatie van de vier modellen willen afwach
ten en dat wij, na de modellen tegen elkaar te hebben afgewogen, een
uitspraak zullen doen. Wij kunnen die vraag ook op een tweede manier
beantwoorden; dan kom ik terecht bij het emotionele model. Wij kun
nen namelijk zeggen dat wij voorstander zijn van het wonen in de bin
nenstad zonder dat wij die mening eigenlijk rationaal kunnen onderbou
wen. Ik geef er de voorkeur aan die vraag op een derde manier te be
antwoorden en wel als volgt. Deze raad en dit college hebben doen blij
ken, door vroegere besluitvorming, voorstander te zijn van het wonen
in de binnenstad. Zie wat er met de Gerardus Majella gaat gebeuren,
zie wat wij in het plan Koegenboeg proberen bij te sturen door de kan
toorfunctie te veranderen in een woonfunctie.
De heer VAN MERKOM: Ik wil daar graag even op aansluiten. Bij
alle onderzoeken wordt uitgegaan van het bestaande bestemmingsplan;
er moet toch ergens van uitgegaan worden tijdens het onderzoek»
De VOORZITTER: Neen, op de eerste plaats is er geen bestemmings
plan voor het grootste gedeelte van de binnenstad en op de tweede plaats
is de functie van Breda intern en extern bepaald; extern met name door
de plaats van Breda in de Nederlandse conceptie: de tweede nota ruim
telijke ordening, de plaats die de provincie Breda toebedeelt in het ge
west West-Brabant en de ontwikkeling van de regio Breda. Tegen de func
tie die van buitenaf voor Breda wordt aangekaart kan men naar mijn me
ning geen "neen" zeggen. Daar zal men de consequenties van moeten
dragen. Als men gaat inventariseren -- door middel van het tweede rap
port -- wat in de stad aanwezig is, dan komt men naar mijn mening tot
de methodiek die de heer Van Hezewijk geprobeerd heeft te etaleren,
de opstelling van modellen.
De heer AMERICA: Ik probeer mij het geïntroduceerde denkmodel
eigen te maken, maar ik vraag mij toch af of er niet een denkfout wordt
gemaakt. Ik hoor begrippen vallen als: harmonie, integratie, flexibel
zijn, vrijheid hebben en een zinnetje als: wij moeten een bewuste keu
ze doen. Dat zijn allemaal begrippen die behoren tot een maatschappij
visie waarin er van uitgegaan wordt dat onze maatschappij een harmo
nisch en evenwichtig geheel is, waar alles gezond is en waar men in
vrijheid beslissingen kan nemen. Die maatschappij bestaat niet en als
u het denkmodel op een dergelijke maatschappij afstemt heb ik het ge
voel dat ons een rad voor ogen wordt gedraaid. Onze maatschappij is
in disharmonie, onze maatschappij is geen vrije maatschappij, het is
een maatschappij waarin macht tegenover machteloosheid staat» Wij
kunnen niet in vrijheid beslissingen nemen; wij worden voor een groot
deel bepaald. Mijn vraag is waar die werkelijkheden in uw denkmodel
len verdisconteerd worden.