34 4 JANUARI 1973 een en ander gezegd. De heer V an Banning heeft de congresdienst aan de orde gesteld. Terzake van de promotie-activiteiten in Breda zal een goede coördina tie moeten worden gerealiseerd. Die coördinatie zal met name tot stand moeten komen tussen de congresdienst en waar mogelijk de V. V. V. omdat de V. V. V. een vorm van public-relation en van promotie voor de stad Breda hanteert. Voor de congresdienst ligt die taak enigszins anders. Ik onderschrijf het standpunt van de heer Van Banning met be trekking tot het meenemen van de acquisitie in de richting van de an dere ondernemingen, die daarvan gebruik zouden kunnen maken. Over het personeel zou ik het volgende willen zeggen. De heer Van Os heeft een brief voorgelezen. Die brief is op 5 december gericht aan de heren leden van de vakbeweging, die zijn vertegenwoordigd in het overleg dat ter zake heeft plaatsgevonden. Daarin zijn de opmer kingen van de heer Van Os naar aanleiding van het verslag van 26 ok tober verwoord. Hij heeft gevraagd naar mijn mening over die brief. Ik vind het uiteraard een bijzonder goede brief. Er staat nameli jk pre cies in wat de heer Van Os wil. Er staat ook in dat de heren Van Aalst, Dalmijn en ondergetekende - J. A. van Graafeiland - met het verslag, zoals het er ligt, akkoord gaan. "De heer Van Os wenst bij het verslag de volgende aanvullingen te plaatsen". Ik meen dat het volkomen juist is dat een voorzitter van een overlegorgaan terzake geen enkele suggere rende opmerking maakt. Het enige dat deze voorzitter derhalve heeft nagestreefd is het mededelen van de mening van de heer Van Os aan de betrokken heren geweest. Eventueel commentaar werd ingewacht; dit commentaar is echter niet geleverd. Ik ben dus ook van mening dat deze brief gewoon voor kennisgeving kan worden aangenomen. Overigens zou ik er nogmaals de nadruk op willen leggen dat de opmerking rond het in staat van faillissement verkeren als zodanig geen enkele invloed heeft gehad op de regeling. Daar gaat het om als men een bestuurlijke bijdrage in dit kader levert. De heer Crul zou graag gezien hebben dat ik gesproken had als wethouder. Dat doe ik natuurlijk ook. Ik heb één keer gezegd dat ik sprak als gedelegeerd commissaris in verband met de opmerkingen van de heer Crul in het kader van het overleg met de vakbeweging. Mijn opmerkingen rond dit voorstel worden uiteraard namens het gehele col lege gemaakt. Vervolgens kom ik bij de stellingname van de heer Crul rond de vervangende werkgelegenheid en de morele plicht van de gemeente desgewenst - naar de wens van het personeel "van Het Turfschip - de be trokkenen in dienst van de gemeente te nemen. Ik meen dat de motie duidelijker aangeeft dan het betoog van de heer Crul dat terzake de gemeente geen enkele verplichting heeft. In het preadvies van 26 sep tember is ook naar voren gekomen dat de gemeente geen enkele juri dische verplichting heeft. Met al onze operaties moeten wij er toch rekening mede houden dat een regeling te ver zou kunnen gaan. Met betrekking tot de regeling voor het personeel van Het Turfschip hebben wij een uitstekend werkstuk gecreëerd, met instemming van de vakver eniging. Op dit moment komt het toch nog verder gaan in die richting bij mij over als "stuntwerk". Op dit moment kan men natuurlijk flink doen. De heer CRUL: Zou de wethouder willen uitleggen wat hij met stuntwerk bedoelt? Wethouder VAN GRAAFEILAND: Dat zal ik duidelijk uitleggen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 34