351 22 MAART 1973. leid elkaar, zo heb ik het althans begrepen. Na een aantal rondes met het beleid en wel na vijf rondes, wordt een integratieveld vastgesteld en dan begint de inspraakprocedure; de voorzitter sprak zojuist over een deels wetenschappelijke, deels democratische procedure. Ik zou overi gens liever van een integratiemodel spreken dan van een integratieveld. In welke fase bevinden wij ons op dit moment? Hoe lang duren de zojuist genoemde vijf rondes? Dat zijn de informatieve vragen die ik in eerste instantie wilde stellen. De heer VAN HEZEWIJK: Op het ogenblik zijn wij wat het afwerken van het programma betreft zo ver dat wij over een aantal dingen al een aantal zaken op papier gezet hebben. Zoals u zojuist heeft kunnen zien liggen de ruimtelijke neerslagen van deze denkmodellen qua kwaliteit en qua kwantiteit al voor een groot deel op tafel. Dat betekent dus dat wij in deze procesgang zo ver zijn dat wij kunnen weergeven wat de re laties tussen de modellen zijn; ik doel nu op het plaatje met die pijlen over en weer waar de heer Geene het over had. Wat de abstractie van deze zaak betreft heb ik al gesteld dat de me thodiek zoals die weergegeven is schijnbaar een hoge mate van abstrac tie heeft, maar als werkwijze zeer concreet is. Door de resultaten van één van deze ronden weer te geven heb ik geprobeerd aan te tonen dat wij, wanneer wij een bepaalde denkrichting maximaal ontwikkelen, wel degelijk de feitelijke consequenties kunnen zien. Dat betekent dat de rea liteit in feite erg sterk is. Men kan natuurlijk discussiëren over de lading die men aan bepaalde onderdelen geeft. Ik heb zojuist bij wijze van voorbeeld genoemd de vraag of onderwijsinstellingen a.1 dan niet in de binnenstad horen. Wanneer men in eerste instantie extreem stelt dat al le onderwijsinstellingen in de binnenstad thuishoren --of niet in de bin nenstad thuishoren -- komt men tot een duidelijke limitering van de ruim te ten aanzien van die denkwereld. Ik twijfel er aan of wij beter van een integratiemodel dan van een in tegratieveld kunnen spreken. Ik geloof namelijk dat er binnen de synthese van deze zaak nog zo veel verschuivingsmogelijkheden zijn dat men be slist niet kan spreken van een model; een model is immers een gegeven heid waaraan niet meer te tornen valt. Ik wil nog een voorbeeld noemen dat aangeeft dat deze zaken wel degelijk in beweging kunnen zijn. Op dit moment denkt men bijvoorbeeld sterk in de richting van het behoud van het milieu; over vijf jaar zal misschien in een heel andere richting gedacht worden, bijvoorbeeld in het meer ontwikkelen van de voorzie ningen. Een bepaalde concrete ontwikkeling kan weergeven hoe beweeg lijk men toch nog in dat integratieveld kan opereren. U kunt zich voor stellen dat een bepaald onderdeel dat een bepaalde ruimtelijke reserve ring heeft -- denkt u bijvoorbeeld aan militaire terreinen -- in 1975 be schikbaar zal komen; dit kan echter ook in 1995 het geval zijn. U zult het met mij eens zijn dat de ruimtebehoefte in 1975 van een heel ande re aard zal zijn dan twintig jaar later. Dat betekent dus dat men bepaal de ruimtelijke stukken die vrijkomen in 1975 anders zal opvullen dan in 1995, niet alleen ten gevolge van een andere denkwereld, maar ook door andere, concrete omstandigheden. Daarom is juist getracht de verschil lende manieren waarop een maatschappij zou kunnen functioneren nu eens met elkaar uit te spinnen in verschillende richtingen en daarbij verschil lende factoren die daarop in kunnen spelen als het ware van tevoren door te meten. Daarom wordt ieder denkmodel, ieder in zijn eigen richting, in extremo doorgedacht en daarom worden de modellen min of meer op el kaar gelegd. Wij gaan na in hoeverre de modellen een bepaalde verdraag-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 351