352
22 MAART 1973.
zaamheid ten opzichte van elkaar hebben, zodat verschillende kwanti
ficeringen in één ruimte denkbaar zijn. Men heeft deze benadering ab
stract genoemd, maar men moet ook bedenken dat tien jaar geleden bij
voorbeeld heel anders gedacht werd over het milieu of over de midden
stand, Er kan sprake zijn van een andere waardering, maar het is ook mo
gelijk dat de feitelijke ontwikkeling, die bepaalde gegevenheden met zich
meebrengt, een richting opgaat die wij nu nog niet concreet kennen. Dan
is het goed al die verschillende richtingen tot in het extreme doordacht te
hebben, zodat wij bij een bepaalde gebeurtenis altijd ergens binnen die
beweeglijkheid zitten. Daarom vind ik dat wij niet van een model moeten
spreken, maar van een vlak waarbinnen wij kunnen opereren. Doordat wij
bepaalde mogelijke gebeurtenissen van tevoren hebben overwogen heeft
het beleid een stuk gereedschap bij de hand om op een gegeven moment
een beslissing te kunnen nemen, zonder dat het daarbij uit de pas loopt
met de harmonisatiemogelijkheden die er zijn.
De heer VAN DER LEST: Ik zou nog even willen opmerken dat wij tij
dens deze discussie waarin zo vaak het woord denkmodel valt misschien
vergeten dat wij nu in de fase zitten waarin de denkmodellen uitwerkingen
zijn van algemene doelstellingen en uitgangspunten. Als u vraagt waarom
wij nu pas aan inspraak gaan doen, dan klinkt dat alsof het daar eigenlijk
te laat voor is. In het eerste en tweede rapport -- eigenlijk moet ik zeg
gen het eerste en het tweede deel -- is er in belangrijke mate sprake van
het constateren van feitelijkheden; met name het tweede rapport heeft
duidelijk een inventariserend karakter, maar ook de externe functiebepa
ling is in belangrijke mate gestoeld op feitelijke ontwikkelingen en op de
feitelijke positie van Breda in West-Brabant. Nu verkeren wij in een fase
waarin door het beleid -- bij de beleidsvorming spelen beslist niet alleen
het college en de raad een rol, maar ook de hele inspraakprocedure --
niet alleen over de denkmodellen wordt gesproken, maar ook over de doel
stellingen. Dit is het meest geëigende moment om de inspraakprocedure
te beginnen; het is niet juist te stellen dat wij "nu pas" met de inspraak
beginnen.
De heer VAN OS: Het is uiteindelijk toch de bedoeling via deze pro
cedure naar een binnenstadsplan toe te groeien. Ik vraag mij af of dit bin
nenstadsplan ons meer mogelijkheden geeft om bepaalde door ons gedach
te ontwikkelingen af te dwingen. Evenals de heer America ben ik nogal
sceptisch over de mogelijkheden die er zijn. Als wij naar het recente ver
leden kijken zien wij dat wij als raad dikwijls alleen maar de keuze heb
ben tussen het "neen" zeggen tegen een voorstel en het "ja" zeggen en bij
dit laatste alle kwalijke gevolgen dan maar voor lief te nemen. Ik wil een
concreet voorbeeld noemen. Wij hebben op het ogenblik in Breda één wa
renhuis, dat twee grote panden in de binnenstad bezet en daarnaast -- ten
overvloede mag ik wel zeggen -- een zeer grote lap grond in de binnen
stad heeft liggen. Ons ontbreekt op dit moment de mogelijkheid om daar
iets mee te doen, of iets mee te laten doen, In hoeverre zou zo'n binnen
stadsplan de mogelijkheid geven dat af te dwingen? Ik denk daar voorlopig,
totdat ik uw antwoord gehoord heb, nogal sceptisch over.
De heer ELICH: De overheid is niet in staat particulieren te dwingen
investeringen te plegen op hun terreinen. De overheid is uiteraard wel in
staat er via het leggen van bestemmingen voor te zorgen dat de terreinen
zo goed mogelijk benut worden, met andere woorden gebruikt worden voor
het doel dat naar de mening van de overheid of van het beleid het meest
geëigend is. In dit concrete geval gaat het om een terrein dat officieel de