12 APRIL 1973.
386
De VOORZITTER: De heer Van Banning heeft weer de neiging het
woord te voeren, maar u zult inmiddels bespeurd hebben dat ik als voor
zitter van het college een soort coördinerende taak heb met betrekking
tot het integrale beleidsplan. Ik wil daarover nog enkele opmerkingen
maken, alsmede een aantal vragen beantwoorden.
Alle sprekers --de heren Van Banning, Kroon, Van Os en Von
Schmid -- hebben gewezen op de noodzaak van het ontstaan van een be
leidsplan. De heer Crul heeft mij er terecht aan herinnerd dat daarover
bij gelegenheid van de behandeling van de begroting 1973 van de zijde
van het college vrij duidelijke uitspraken zijn gedaan. Er is eigenlijk
geen enkele twijfel gelaten met betrekking tot de opvattingen van het
college over een dergelijk geïntegreerd beleidsplan. Dat is juist; wij heb
ben dat nadrukkelijk gezegd en wij zijn die overtuiging nog toegedaan.
Ik behoef naar ik meen niet te herinneren aan de destijds gedane uit
spraken, Aan één element in het debat van het vorige jaar moet ik ech
ter wel herinneren, namelijk het feit dat bij de ventilatie van de opvat
tingen van de kant van het college tot twee maal toe gezegd is dat er een
middel moest worden gevonden om de raad bij de beleidsplanning in te
schakelen. Nu ben ik van mening dat dit inderdaad zo spoedig mogelijk
moet gebeuren. De heer Crul vraagt of het niet mogelijk zou zijn op zo
kort mogelijke termijn -- wanneer de commissie van advies en bijstand
gaat functioneren, hetgeen bij de commissie algemene zaken al het ge
val is -- eën eerste bespreking over dat geïntegreerde beleidsplan te hou
den, Wij hebben inderdaad in de commissie algemene zaken over het
beleidsplan gesproken in het kader van de werkwijze van de raad in de
komende jaren met betrekking tot de begroting, ik ben er echter wel van
overtuigd dat deze kwestie juist in de commissie algemene zaken thuis
hoort, wanneer de commissies van advies en bijstand worden ingesteld.
Daar moet het mogelijk zijn de algemene aspecten van een dergelijk
beleidsplan aan de orde te stellen, al moet ik daarbij direct de kantte
kening maken dat dit niet moet betekenen dat deze zaken, die van zo'n
ingrijpende betekenis zijn, ook niet te zijner tijd elders aan de orde kun
nen worden gesteld. Met die kanttekening behoort dit zeker tot de moge
lijkheden, al kan ik u op het ogenblik niet met zekerheid toezeggen dat
het eerste stuk daarover de commissie op 7 mei -- dan vergadert namelijk
de commissie algemene zaken -- zal bereiken.
Vervolgens wil ik nog enkele opmerkingen maken. In aansluiting op
hetgeen ik zojuist gezegd heb ben ik van mening dat de inschakeling van
andere commissies des te meer noodzakelijk wordt wanneer er gesproken
gaat worden over een geïntegreerd beleidsplan, dat te zijner tijd vertaald
moet worden in centen. Bij deze zaak zijn uiteraard meer leden van de
raad dan alleen de leden van de commissie algemene zaken betrokken.
Tenslotte ben ik van mening dat in alle eerlijkheid erkend moet
worden dat men zich er wat de beleidsplanning betreft goed van bewust
moet zijn dat te dien aanzien geen grote snelheid betracht kan worden.
Ik heb uit minstens één mond vernomen dat men daar begrip voor heeft
en ik zou de heer Van Os willen zeggen dat -- zonder de nota te willen
bekritiseren -- hetgeen wij u twee jaar geleden hebben doen toekomen,
namelijk dat dikke pak papier met alle mogelijke verhalen -- met al
le respect voor de samenstellers -- over onderdelen van het gemeente
lijk beleid, natuurlijk geen beleidsplan geweest is. Wij hebben iets der
gelijks in 1968 wel geprobeerd, maar ook dat is niet volledig geslaagd.
De heer Sandberg heeft nog gesproken over het maken van een be
leidsplan. Dit betekent niet -- en zo heeft hij het waarschijnlijk ook
niet bedoeld -- dat alle onderdelen aan elkaar geplakt zouden moeten