12 APRIL 1973. 392 seerd wordt door de diverse commissies. De functies komen dus in de daarvoor aangewezen commissies voor advies. Daarna wordt de totale begroting opgemaakt, die uiteindelijk door het college en de raad be oordeeld wordt. Misschien zouden wij in de afdeling financiën eens kun nen praten over de suggestie van de heer Crul, om in bepaalde kringen te zoeken naar bezuinigingsinspecteurs. Ik weet niet of dit nu nog veel zin heeft, omdat de raad besloten heeft deze methodiek voorlopig toe te passen. Ik wil hierbij echter aantekenen dat, als een betere methodiek zou gevonden worden, deze natuurlijk zal worden toegepast. Ik wil nog even ingaan op de opmerkingen van de heer Crul naar aan leiding van de al of niet sluitende begroting. De heer Crul heeft mij nog niet helemaal duidelijk gemaakt wat de voordelen van een niet-sluitende begroting zijn. Ik heb bovendien de indruk dat de heer Crul informatie ont houden heeft aan het college. Hij heeft namelijk meer informatie dan ik. Ik van mijn kant heb geprobeerd namens het college in de raadsafdeling financiën zoveel mogelijk informatie te geven; naar mijn mening moet dit dan ook van weerskanten gebeuren. Dit kan echter in een later stadium gebeuren, als wij in de raadsafdeling financiën nog eens over de voor- en nadelen gaan praten. Eén opmerking wil ik te dien aanzien nog wel maken. Het is duide lijk dat een niet-sluitende begroting leidt tot het voeren van een apart re gime. Dat aparte regime beperkt de mogelijkheid tot zelfstandig hande len van de betrokken gemeente; dit is een nadeel dat men ernstig moet overwegen vóór men tot een keuze komt. Dit hebben wij in het verleden betoogd, maar wij hebben niet gezegd dat zich geen omstandigheden kun nen voordoen waarin ook Breda zou moeten kiezen voor de niet-sluitende begroting. Dat is altijd ons uitgangspunt geweest en ik moet u zeggen dat wij gaarne bereid zijn na te denken over de beste oplossing voor Breda in deze concrete situatie. Wij hebben in de raad en in de afdeling financiën medegedeeld dat wij ook intern met de diensthoofden hebben gepraat over de vraag, of er in Breda nieuwe omstandigheden zijn die een kans van sla gen bij het aanvragen van een aanvullende bijdrage aannemelijk maken. Een dergelijke situatie zou kunnen ontstaan en dit zou steeds een punt van bezinning moeten zijn. Ik meen dat de heer Van Os en ik elkaar nu beter verstaan dan in eer ste instantie. Ook in deze methodiek is de mogelijkheid voor een nieuw beleid aanwezig, zij het dat dit misschien in beperktere mate het geval is dan wij zouden wensen. Ik meen met deze korte beantwoording te kunnen volstaan. De VOORZITTER: Dames en heren. Naar mijn mening kunnen wij dit debat nagenoeg beëindigen. Ik wil van mijn kant met betrekking tot het beleidsplan nog één opmerking maken. Na alles wat vandaag gezegd is achten wij het, nu het college heeft gezegd dat het bereid is de voortgang van de werkzaamheden aan de orde te stellen in één of meerdere commis sies, van grote betekenis dat de commissie algemene zaken, die met na me genoemd is, geconfronteerd wordt met de problemen die daarbij aan de orde zijn. Wanneer u de zaak in eerste aanleg ook van die kant wilt bezien, meen ik dat van de zijde van het college volop de bereidheid tot medewerking bestaat. Dit wilde ik nog toevoegen aan alles, wat reeds ge zegd is over het geïntegreerde beleidsplan. Ik stel u voor het debat over voorstel no. 8 te sluiten. Vervolgens wordt zonder hoofdelijke stemming conform het voorstel van burgemeester en wethouders besloten.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 392