432
16 APRIL 1973
en akkoord te gaan met de gedachte dat in de periode van nu tot
1 januari 1974 in overleg met de raadscommissie van advies en bij
stand voor ruimtelijke ordening een program van actie wordt opge
steld; daarbij zal hetgeen in de raad als wenselijk naar voren is
gebracht op zijn merites onderzocht worden en gekwantificeerd
worden door een deskundige begeleiding, zodat er in de raadsvergade
ring van januari een voorstel tei tafel kan liggen waarover wij iets
zinniger kunnen spreken dan tot op dit ogenblik.
De VOORZITTER; Ik geloof dat wij de discussie moeten sluiten.
Er liggen twee voorstellen ter tafel: de motie -- waarover men
uiteraard nog een stemverklaring kan afleggen -- en het voorstel
van b. en w. met de kanttekeningen en ae belofte die de heer
van Dun onder woorden gebracht heeft. Ik zou deze twee voor
stellen in stemming willen brengen. Eventueel kunnen aan deze
stemming korte stemverklaringen voorafgaan.
De heer VON SCHMID; Ik meen dat de wethouder groot on
recht doet aan de motieven om de motie in te dienen. Natuurlijk
is het geen ideale beslissing de bestaande toestand te handhaven
maar de indieners van de motie zijn ervan overtuigd --in dezen
staan twee meningen tegenover elkaar -~ dat de situatie op het
ogenblik teruggedraaid wordt naar een Markt met auto's. Wij doen
thans nog een poging. Ik meen dat ook de andere ondertekenaars
van de motie ervan uitgaan dat een autovrije Markt, als deze goed
verwezenlijkt zou worden, juist mede ten goede zou komen aan de
ondernemers om de Markt heen. Ik vind het dan ook onjuist de
motie-indieners in de schoenen te schuiven dat zij daar geen rekening
mee hebben willen houden. De wethouder verwacht dat zijn politiek
op den duur leidt tot een autovrije Markt. Wij menen dat dit niet
het geval is. Dit zijn twee meningen die volkomen eerlijk tegen
over elkaar staan. Ik meen dat de motie wel degelijk -- maar dan
vanuit onze visie -- rekening houdt met het genoemde aspect.
De heer VAN OS: Wij blijven van mening dat de onzekerheid
omtrent het tijdstip en het juiste te bereiken doel het grote probleem
voor de middenstand in de binnenstad is. Wij vinden dat door het
voorstel van het college deze onzekerheid alleen maar vergroot kan
worden. Door experimenteren op de manier en in de periode die
de wethouder heeft genoemd zoekt men naar onze mening de oplossing
van één vergelijking met een x aantal onbekenden.
Mevrouw PAULUSSEN: Mevrouw Willems, de heer Crul en onder
getekende ondersteunen de formulering van de heer von Schmid.
De VOORZITTER: Ik meen dat er van de kant van het college
nog een zeer korte opmerking gemaakt zal moeten worden, naar ik
aanneem mede in verband met de motie. De heer van Dun heeft
het woord.
Wethouder VAN DUN: Mijn opmerking houdt geen verband met
de motie. Ik meen echter dat de heer von Schmia geen stemver
klaring heeft afgelegd maar in derde mstantie gesproken heeft.