455 16 APRIL 1973 kant van de participanten zouden ontvangen. Achteraf kan men zich afvragen welke betekenis wij daaraan toen konden toekennen. Laten wij hopen dat deze nieuwe stichting het wel zal kunnen klaren. Eigenlijk zou de heer Van Duijl hier gesproken hebben, maar door dat de vergadering de vorige maal wat uitgelopen is en wij vanavond weer bij elkaar zitten, heb ik het voorrecht nu te spreken namens zo wel de Protestants-Christelijke fractie als mijn eigen fractie. Wij zul len onze steun verlenen aan het voorstel van het college in de hoop, in het vertrouwen en in de verwachting dat het straks een goede zaak zal blijken te zijn, hetgeen wij toch niet helemaal gewaarborgd zien in dit voorstel. Tot slot wil ik nog een welhaast klassieke vraag stellen. Hoe staat het met de betaling van de borgen oude stijl? Hebben wij nu nog min der kans dat wij het geld binnen krijgen of kan de wethouder ons mede delen dat deze kwestie inmiddels is opgelost en dat de "duiten" binnen zijn? De heer VON SCHMID: Het valt mij op dat men elkaar in deze raad om beurten optimisme en pessimisme verwijt. In de Turfschipkwestie valt het mij op dat het college en met name de wethouder van economi sche zaken optimistisch blijven. Steeds als de Turfschipkwestie hier in de raad behandeld is, is er een stukje verloren van hetgeen wij oorspron kelijk meenden te kunnen bereiken. De heer Van Banning heeft gezegd dat wij vertrouwen moeten hebben; dit is ook de vorige malen gezegd en het komt voortdurend aan de orde als men over het Turfschip praat. Ik ben blij dat ik indertijd direct stelling heb genomen tegen het idee dat wij in zee zouden gaan met de Stichting Adriaen van Bergen Breda, He laas kon ik op 4 januari niet aanwezig zijn, anders zou ik er toen van ge tuigd hebben dat ik het er niet mee eens was. Zelfs als men een zeer be perkt economisch-financieel inzicht heeft, moet men stellen dat wij nu een overeenkomst sluiten waar de garanties aan ontbreken: de participan ten zijn er niet meer. Het punt van de congresdienst heeft de raad altijd zeer centraal gesteld; die ontbreekt nu ook al. De gemeenschapsactivi teiten worden nog eens opgevoerd, maar ik geloof niet dat iemand denkt dat daar nog ooit iets van terecht zal komen. Voorts zou men zich ook moeten afvragen om welke reden de garanten, die eerst het Turfschip "besprongen" hebben, plotseling zijn "afgehaakt". Naar mijn mening is dit nu juist een punt waarin wij hen wél zouden moeten volgen. Zij heb ben kennelijk gedacht dat het slecht kersen eten zou zijn met de exploi tant, met wie zij in zee moesten gaan. Zij liepen dus bepaalde risico's. Toen er voor het eerst over de exploitant gesproken werd, verscheen er een interview in de krant waarin allerlei plannen uiteen werden gezet. Men zou zich dan onmiddellijk kunnen afvragen of die éne man dat alle maal ineens zou kunnen verzorgen. Het verbaast mij eigenlijk niet dat de garanten zich afvroegen of dit allemaal wel zakelijk verantwoord was. Nu alle financiële stutten zijn weggevallen, wil men het plan toch door voeren. Wij hebben vanavond weer te maken met het "bankroet" van het Turfschip, zoals wij dat hier al herhaalde malen hebben meegemaakt. Het college is wat dat betreft nogal consequent: het gaat in fasen verder. Ik denk dat wij nu een volgende fase bereiken, namelijk een nog som berder toestand van het Turfschip. Ik meen dat dit voorstel op zuiver lo gische gronden moet worden afgewezen; men kan niet volhouden dat iets altijd zal blijven drijven, terwijl men duidelijk ziet dat het aan het zin ken is. Ik moet mij dus ook vanavond weer tegen dit voorstel keren. De heer DEES; Het voorstel van uw college kent twee essentiële uit-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 455