481
17 MEI 1973
geen mogelijkheden voor een goed en frequent openbaar vervoer,
geen cafe om eens te kunnen praten en biljarten, en zo zou ik nog
uren door kunnen gaan!
De welvaart die wij nu bereikt hebben, is hoofdzakelijk te
danken aan de inspanning van de bejaarden, die wij nu als een ver
geten groep willen wegdrukken. Dit getuigt mijns inziens niet van
een juist en sociaal beleid, vandaar dat ik uw voorstel niet kan
steunen.
Mevrouw PAULUSSEN: In de raadsvergadering van 16 april jl.
heb ik gevraagd of het college voornemens was advies te vragen
aan de stedebouwkundige adviesraad betreffende dit voorstel. In
uw antwoord (zie bijlage 155) schrijft u dat u de stedebouwkundige
adviesraad over het bouwplan hebt geïnformeerd en dat die adviesraad
heeft toegezegd zijn zienswijze zo mogelijk op korte termijn te
zullen meedelen. In het advies van de stedebouwkundige adviesraad
lees ik op bladzijde 1 onder I Algemeen, dat aanleiding tot behan
deling in de Star was de openbare bekendmaking van 3 april 1973.
Hoe is het nu precies gegaan?
In uw preadvies heb ik gelezen dat de projectgroep bejaarden
huisvesting u niet alleen adviseert ten aanzien van concrete bouw
plannen, maar ook over de totaalplanning van de onderscheiden
vormen. Ik zou graag willen weten hoe ik déze opvatting moet
rijmen met de opmerking die de heer van Dun zojuist namens
uw college heeft gemaakt met betrekking tot het orde-voorstel
van de heer Crul.
Op bladzijde 2 van haar advies schrijft de projectgroep dat
het moeilijk is de behoefte te bepalen. Tegenwoordig worden een
aantal normen gehanteerd die als richtlijn dienen, maar geen ab
solute waarde hebben. De hantering van de landelijke norm brengt
ons op 1644, de provinciale norm op 1370. Indien alle projecten,
ook die welke zich nog in het stadium van voorbereiding bevinden,
gerealiseerd worden, zal Breda over een aantal bejaardenwoningen
beschikken dat ligt tussen 1200 en 1300. Men zou dus kunnen zeg
gen dat dit plan in een duidelijke behoefte voorziet. In de prog
nose van de projectgroep zijn evenwel de woningen in het winkel
centrum Hoge Vucht niet betrokken. Tijdens de discussies die dien
aangaande eerder in deze raad zijn gevoerd, heeft het college de
gedifferentieerde bewoning als mogelijkheid aangevoerd voor het
winkelcentrum Hoge Vucht, terwijl dit argument thans op geen en
kele wijze meer in relatie wordt gebracht tot dit project. Daar
over wil ik gaarne nadere informatie ontvangen.
Op bladzijde 3 van de nota van de projectgroep worden nog
wel andere woningen genoemd die in Breda-noora aanwezig zijn,
maar de eerder genoemde woningen niét.
Wat de juridische aspecten betreft schijnt er verschil van me
ning te bestaan over de interpretatie van het begrip "bijzondere
bebouwing". De projectgroep, uitgezonderd een vertegenwoordiger
van de afdeling voor stadsontwikkeling, meent dat dit plan, gezien
de ontwikkelingen op het terrein van de bejaardenhuisvesting, wél
bijzondere bebouwing inhoudt; het college en de staven zijn een
andere mening toegedaan. Om geen juridisch risico te lopen, gaat
men het bestemmingsplan nu wijzigen. Waarom gebeurt dat zo
laat, terwijl reeds in juni 1972 een bouwvergunning werd aangevraagd?
In oktober 1972 heeft de projectgroep bejaardenhuisvesting reeds per