497
17 MEI 1973
Wethouder De Raaff heeft voorgesteld de bejaarden zelf aan het
woord te laten. Misschien weet hij dat ook de Star een werkgroep be
jaardenhuisvesting heeft, waarin bejaarden vertegenwoordigd zijn. Wel
licht had deze werkgroep een beter en onafhankelijker advies kunnen
uitbrengen.
De heer JANSEN: Wethouder Van Dun heeft mij verweten bepaalde
citaten uit het rapport te hebben gelicht. Dat heb ik echter beslist niét
gedaan. Hij heeft mij vervolgens gevraagd waarop ik mijn mening ba
seer dat de mensen niet gelukkig zijn in deze wijk. Ik heb diverse ge
sprekken gevoerd met instellingen op maatschappelijk gebied, met re-
classeringsinstellingen, huisartsen en specialisten. Als zij mij zeggen
dat de sociale en psychische problemen in Breda-noord het drievoudige
bedragen ten opzichte van de. rest van de stad, mag ik wel concluderen
dat deze mensen er niet zo erg gelukkig zijn. Wat denkt u trouwens van
het hoge percentage zelfmoorden aldaar? Wethouder Van Dun kan ons
geen garantie geven voor een goede busverbinding. Over de mogelijkhe
den van recreatieve voorzieningen en noodzakelijke voorzieningen op
het gebied van de volksgezondheid heb ik hem helemaal niets horen ver
tellen. Al met al kan het college mij niét overtuigen, zodat ik tegen
uw voorstel zal stemmen.
De heer VON SCHMID: Tijdens het betoog van de wethouder zijn
mijn gedachten afgedwaald naar de discussies in de vorige gemeente
raad. Ook daarin werd Breda-noord als een pijnlijk punt aangemerkt,
Het is een hele vooruitgang dat in deze samenstelling van de raad heel
veel raadsleden kritisch staan ten opzichte van Breda-noord. Het wil
helemaal niet zeggen dat deze wijk naar mijn gevoel afgeschreven kan
worden; ik heb evenmin etiketten willen opplakken. Ik heb alleen dui
delijk willen stellen dat het een probleemgebied is, méér dan andere
nieuwbouwwijken in Breda. Dat is een vaststaand feit. Het college kan
dan zeggen dat dat geen wetenschappelijke stellingen zijn, maar van
achter de bestuurstafel zijn zojuist ook opmerkingen gemaakt die niet
als wetenschappelijk zijn aan te merken. Als er in deze raad kritische
geluiden weerklinken, wordt er onmiddellijk gevraagd of wij soms de
deskundigen willen uithangen. Dat hangt mij nu mijlenver de keel uit.
Ik wil helemaal niet de deskundige uithangen; ik heb alleen gezegd dat
er twijfels bestaan of dit nu de juiste manier is om de zaak op te lossen.
In een wijk waarin zich zoveel problemen voordoen, moet men geen be
jaarden wegstoppen. Dat is iets wat je met je grote teen al kunt aanvoe
len; daarvoor behoef je helemaal geen deskundige te zijn.'
Het is opvallend dat steeds opnieuw bij aangelegenheden als de on
derhavige het kostenaspect als belangrijk argument wordt aangevoerd.
Ik heb de heer Van Dun in de vorige gemeenteraad wel eens anders ho
ren praten. Het valt mij tegen dat hij, nu hij wethouder is, automatisch
is gaan behoren tot degenen die de Hoge Vucht door dik en dun willen
verdedigen. Het is beslist niet de bedoeling die wijk de grond in te bo
ren, maar het is blijkbaar gewoon nodig scherp te reageren, omdat het
anders niet overkomt. Over de Hoge Vucht is al zo vaak gesproken. Het
verbaast mij dan ook dat de wethouder net doet alsof hij de aangevoerde
argumenten nu voor het eerst hoort.
De citaten die ik heb aangehaald zijn zeker geen wetenschappelijke
stellingen, maar er zouden nog andere voorbeelden aangehaald kunnen
worden die het door mij gestelde alleen maar kunnen adstrueren.
Ik geloof dat het college zal moeten beseffen dat er in de toekomst
nog wel meer ongevraagde adviezen zullen worden uitgebracht. Het is