21 MEI 1973 516 De heer DEES: Onze fractie heeft donderdag al aangekondigd dat de motie betreffende de huisvesting van bejaarden bij dit agendapunt opnieuw zal worden ingediend. Ik mag veronderstellen dat de inhoud van de motie een ieder bekend is. Kortheidshalve zal ik dan ook vol staan met het citeren van de slotzin, waarin wordt gesteld dat de raad geen medewerking meer zal verlenen aan volgende projecten inzake de huisvesting van bejaarden alvorens een beleid terzake is geformuleerd en aan de raad ter vaststelling is voorgelegd. Ik meen dat deze motie niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is en dat deze motie in feite ook ver der gaat dan de toezegging die het college afgelopen donderdag heeft ge daan. Ik heb daar toen enkele opmerkingen over gemaakt. Wat moeilijker is het verband tussen deze motie en het voorstel van het college, dat slechts ten dele --ik zeg dat met grote nadruk -- met de bejaardenhuisvesting te maken heeft. Ik wil die moeilijkheid echter toch niet uit de weg gaan en vaststellen dat de raad materieel gezien een aantal mogelijkheden heeft om de huisvesting van de bejaarden in kwali tatief of kwantitatief opzicht te beïnvloeden. Op dat punt zijn wij het wel met elkaar eens. De grote vraag is alleen wanneer en in welke fase van de procedure de raad en eventueel het college van de mogelijkheden gebruik kunnen maken. Moet dat gebeuren bij een voorbereidingsbesluit of wanneer het bestemmingsplan definitief wordt vastgesteld; kan dat ge beuren bij een eventuele financiële garantieverlening of moet het colle ge dat doen bij het verlenen van een bouwvergunning? Naar mijn mening hebben deze punten tot nu toe bij de discussie over de bejaardenhuisves ting het grote probleem gevormd. Wanneer de raad bij een financiële ga rantie "nee" zegt tegen een huisvestingsproject, kan het college de raad verwijten dat hij in zekere zin een oneigenlijk gebruik maakt van een bepaalde bevoegdheid. Ik moet dan ook constateren dat wij tot nu toe met deze soort zaken eigenlijk enigszins in een vicieuze cirkel hebben rondgedraaid. Deze vicieuze cirkel kan alleen maar worden doorbroken wanneer de raad een algemeen beleid terzake van de bejaardenhuisves ting en de daarbij behorende toetsingscriteria heeft vastgesteld. Dat is ook de bedoeling van onze motie. Wat betreft het voorbereidingsbesluit Wolfslagtiend merk ik op dat wij uit een oogpunt van procedure en van de ruimtelijke ordening sec -- voorzover dat begrip bestaat -- geen bezwaren hebben tegen dit voor stel, mede gezien een drietal andere redenen. In de eerste plaats betreft dit voorstel, zoals ik al heb gezegd, niet louter een project van bejaar denhuisvesting, maar ook een aantal andere zaken. In de tweede plaats is dit voorstel, zoals het is neergelegd in het ontwerp-besluit niet of nau welijks amendeerbaar. Ik zie daar althans geen mogelijkheden toe. In de derde plaats strekt dit voorstel alleen tot het in behandeling kunnen nemen -- met de nadruk op "kunnen", al is dat misschien een beetje freudiaans -- van de diverse bouwaanvragen. Het standpunt dat ik nu heb vertolkt, gecombineerd met de inten tie van onze motie, leidt ertoe dat wij menen onze definitieve stelling- name ten aanzien van de bouw van de verzorgingsflat in Wolfslagtiend te kunnen voorbehouden, afhankelijk van de nota huisvesting bejaarden. De heer VAN OS: Ik kan het betoog van de heer Dees heel goed vol gen en grotendeels ook onderschrijven. Hij heeft alleen wat meer ver trouwen in het feit dat ten aanzien van de eventuele huisvesting van be jaarden het college wat kritischer zal reageren dan tot nu toe gebruike lijk was. Zover gaat ons vertrouwen op dit moment namelijk niet. Het is duidelijk dat hier sprake is van een voorbereidingsbesluit, dat de mo gelijkheid biedt een verzorgingsflat te bouwen. Wij vrezen dat, als wij

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 516