21 MEI 1973 518 daan, door te zeggen dat wij met dit besluit meegaan, maar dat wij ons het recht voorbehouden om afhankelijk van de nota over de bejaarden huisvesting al of niet de bejaardenhuisvesting op deze plaats toe te staan. Wethouder VAN DUN: Mijn aandeel in de beantwoording is niet zo groot. Er komen eigenlijk maar drie punten uit de discussie naar voren. Allereerst zou ik ter voorkoming van misverstanden willen zeggen dat dit voorbereidingsbesluit strekt tot het mogelijk maken van het afgeven door het college van een bouwvergunning voor de stichting van een bejaarden voorziening in de private sector, waarvoor verder geen medewerking van de raad wordt ingeroepen, omdat er geen verzoek tot garantieverlening meer in de raad komt. Als ik hem goed heb begrepen is dat waar de heer Crul op heeft gedoeld. Nogmaals, wanneer de raad dit voorbereidingsbe sluit goedkeurt, is het college voornemens een bouwvergunning af te ge ven. Ik meen dat ik hiermee de discussie kan verduidelijken. In de tweede plaats heeft de heer Dees de interessante vraag gesteld op welk moment de raad in staat is in het kader van dit en andersoortige problemen, zoals wij bijvoorbeeld afgelopen donderdag hebben gehad, toetsend op te treden. Naar ik meen heeft de heer Dees zelf zijn vraag al beantwoord door te zeggen dat dit zou moeten gebeuren bij het cre- eren van een bestemmingsplan. Wanneer een bestemmingsplan ter goed keuring aan de raad wordt voorgelegd, is dat mijns inziens het toetsings moment voor de raad om datgene wat gerealiseerd kan worden op zijn merites te beoordelen. Overigens geef ik onmiddellijk toe dat dan de moeilijkheid voor de raad is dat er in zoveel bestemmingsplannen con tinu sprake is van bijzondere doeleinden, die de hele scala doorlopen van recreatieve voorzieningen als shotvelden, zwembaden enz. tot en met het creëren van bejaarden- of verzorgingstehuizen. Ik ben het ook met de heer Dees eens wanneer hij zegt dat het moei lijk is voor de raad het beleid te toetsen op basis van een garantieverle ning. Ik geloof dat men dan een oneigenlijk argument gebruikt. Wij bevinden ons op dit moment in Breda op het scheidingsvlak van reeds jaren geleden goedgekeurde bestemmingsplannen en het opvullen van die bestemmingsplannen in het kader van de bijzondere doeleinden, waarbij wij worden geconfronteerd met technische moeilijkheden als het overschrijden van de rooilijnen, de vraag of iets precies aan de bestem ming van bijzondere doeleinden voldoet, enz. Op dat moment springt de raad in. Als een en ander zich kan afspelen tegen de achtergrond van een nota bejaardenhuisvesting -- het behoort niet tot mijn competentie daar over te spreken - -is dat natuurlijk een goede zaak voor de raad. Ik ge loof echter dat collega De Raaff daar beter antwoord op kan geven dan ik. Tenslotte zou de heer De Raaff in de afdeling hebben gezegd dat het hier slechts gaat om het herzien van rooilijnen. Dat is een informatie die, wellicht op mijn instigatie, niet helemaal correct is. Ik meen dat ik daar zelf schuldig aan ben, omdat wij op dat moment nog niet alle ge gevens kenden. Ik geloof namelijk dat het breder is; het gaat zowel om de overschrijding van rooilijnen als om de wijziging van de bestemming. In het oorspronkelijke bestemmingsplan Wolfslagtiend had dit stuk grond namelijk de bestemming agrarische doeleinden. De VOORZITTER: Wethouder De Raaff blijkt er geen behoefte aan te hebben verder in te gaan op hetgeen is gezegd over de motie. Wellicht is het verstandig dat ik er van mijn kant nog een enkele opmerking aan toevoeg. De heer Dees heeft in de vorige vergadering inderdaad aange kondigd dat hij zijn motie bij dit agendapunt opnieuw zou indienen. Wij

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 518