51 18 JANUARI 1973 om herziening van streekplannen en bestemmingsplannen en in de tweede plaats ingevolge de luchtvaartwet, die eveneens uitgebreide waarborgen biedt voor de inschakeling van belanghebbenden. Vanzelfsprekend zijn dit echter slechts methoden om een beslissing in negatieve zin te beïn vloeden, Het is in alle opzichten veel verstandiger preventief te werk te gaan. Het formuleren van een standpunt op dit moment - de heer Crul heeft daar ook al op gewezen - lijkt onze fractie onverstandig, omdat de studies over de luchtvaarttechnische en daarmee samenhangend de milieuhugië- nische aspecten nog in volle gang zijn. Ik wijs u in dit verband op de werkzaamheden van de commissie-Zegers, die pas aan het einde van dit kalenderjaar worden afgerond. Het probleem in de huidige procedure is wel dat de ambtelijke voorbereiding en de inspraak op dit moment enigs zins door elkaar heen lopen. Dat maakt het erg moeilijk, maar het is toch wel mogelijk op basis van de voorhanden zijnde gegevens over en kele aspecten iets te zeggen. De zuiver economische betekenis van een luchthaven staat mijns inziens als een paal boven water. Ik veronderstel dat ik niemand in de ze zaal daarvan* behoef te overtuigen. Iets moeilijker wordt het echter wanneer er wordt gesproken over de werkgelegenheidsaspecten. Ik zou die namelijk los willen zien van het economische facet, omdat de prognoses daarover nogal van elkaar verschillen. De provinciale nota is in dit opzicht nogal verwarrend, omdat de ene keer gesproken wordt van 25, 000 arbeidsplaatsen in het jaar 2, 000, een andere keer over 33, 000 tot 44, 000 en. weer een andere keer over 40, 000 directe arbeids plaatsen en 60, 000 indirecte arbeidsplaatsen. Dat schept nogal verwar ring en het zou dan ook goed zijn daarover enige opheldering te krijgen. Wat ik van nog groter belang vind is dat er nauwelijks gegevens zijn over de kwalitatieve aspecten van de werkgelegenheid. Zal de vraag naar arbeidsplaatsen, zowel in de indirecte als in de directe sfeer, aansluiten bij het natuurlijk aanbod dat op het moment dat de vestiging in Brabant aan de orde komt bestaat? Zo niet, zal dit dan leiden tot het aantrekken van werknemers uit de Randstad of zal er een beroep moeten worden ge daan op buitenlandse arbeidskrachten? Op deze. vragen verlang ik nu uiteraard geen antwoord, dat is wellicht niet mogelijk, maar dit is toch wel een aspect waarover duidelijkheid moet worden verschaft. Het planologisch aspect. De commissie-Falkenhage, waarin de planologische disciplines ruimschoots zijn vertegenwoordigd, heeft ge rapporteerd dat vestiging in West-Brabant mogelijk is. Men dikt die kandidatuur zelfs nog wat aan. Ook de contactcommissie voor natuur- en landschapsbescherming, in deze zin een onverdachte bron, geeft in haar milieuatlas aan dat het in West-Brabant eigenlijk wel kan. Men zegt het met enige terughoudendheid, maar daar kan men begrip voor hebben. Het zal in het kader van de planologie duidelijk zijn dat bij een vestiging in West-Brabant het streekplan voor West-Brabant zoals dat nu bestaat, gevoeglijk in de bureaulade zal moeten verdwijnen en dat de gemeenten die hun beleid grotendeels op dat streekplan baseren dit beleid wellicht ingrijpend zullen moeten wijzigen; het is van belang dit te beseffen en ik zou dan ook willen adviseren; krijt op tijd,' Het belangrijkste aspect is naar de mening van onze fractie de ge luidshinder, Ten aanzien van dit punt zal zonder meer de eis moeten worden gesteld dat de geluidsoverlast binnen strikt aanvaardbare normen wordt beperkt. Kwantitatief valt daar nog niet zo heel veel over te zeg gen, omdat dit afhankelijk is van de ligging van de landingsbanen, die nu nog niet bekend is, en de geluidstroggen die daarmee verband houden. Dit is echter ook afhankelijk van de technologische ontwikkelingen in de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 51