521
21 MEI 1973
voerd, opdat wij weten wat wij aan elkaar hebben. Ik zou de wethouder
in zijn kwaliteit van voorzitter van een aantal commissies waarin deze
problemen aan de orde zijn dan ook willen verzoeken dit punt daar ter
sprake te brengen.
De heer FROGER: Ik zou graag van de wethouder vernemen of de be
staande plannen voor dit terrein zijn gemaakt in nauw overleg met de ge
meentelijke diensten. Wij weten allemaal dat, als dat het geval was, het
college twee maanden na de aanvraag gewoon een bouwvergunning móét
verlenen. Het kan dit niet afwijzen op grond van een argument dat door
een van de leden van de gemeenteraad is aangevoerd.
Wethouder VAN DUN: Ik moet vaststellen dat ik steeds meer in een
hoek gedrongen word waar ik in de eerste plaats niet thuishoor en waar ik
in de tweede plaats geen competentie heb. Het eerste slaat op de opmer
king van de heer Van Duijl, waarin deze mij mijn formele opstelling van
verleden week donderdag verwijt, het tweede op het feit dat ik ertoe ver
leid zou moeten worden met de raad te praten over het beleid met be
trekking tot de bejaardenhuisvesting. Ik geloof dat dit duidelijk op het
terrein van collega De Raaff ligt.
Wat die formele opstelling betreft moet de heer Van Duijl mij goed
begrijpen. Als de raad vraagt wanneer hij bestemmingsplannen kan toet
sen, is mijn uitdrukkelijk antwoord dat dit is op het moment dat die be
stemmingsplannen worden aangeboden. Dat is geen formele opmerking,
want de raad kan naar eigen willekeur, met verandering van inzicht, al
lerlei gedachten spuien. Ik ben van mening dat, zoals ik verleden week
donderdag heb gezegd, in een goedgekeurd bestemmingsplan naar buiten
tegenover derden een stuk rechtszekerheid moet zitten waarop men kan
rekenen. Dat is wat ik heb bedoeld en in die ambivalentie moeten wij
bepaalde zaken zien.
De heer DEES: Mag ik u even interrumperen? De wethouder zegt nu
dat de bejaardenhuisvesting niet speciaal tot zijn competentie behoort.
Een zin later zegt hij echter dat wij er bij het indienen van bestemmings
plannen invloed op kunnen uitoefenen. In die zin hoort het dan toch wel
tot zijn competentie.
Wethouder VAN DUN: Als ik de heer Dees nu duidelijk moet maken
hoe bestemmingsplannen in het ambtelijk apparaat tot stand komen, ben
ik vanavond heel laat nog aan het woord.'
De heer DEES: U hebt wel de verantwoordelijkheid voor dat bestem
mingsplan.'
Wethouder VAN DUN: Ik ben blij met deze opmerking, mijnheer
Dees, maar vooralsnog zou ik daarover het zwijgen willen toedoen.
Met mijn antwoord op de opmerking van de heer Van Duijl over een
formele opstelling bedoel ik dat het terecht is dat een bestemmingsplan
bij de aanbieding wordt getoetst door de raad. Een bestemmingsplan biedt
een stuk rechtszekerheid naar buiten en als men daar iets aan wil veran
deren moet de raad dat natuurlijk afchecken tegen de achtergrond van de
bestaande filosofie. Als die filosofie de gevraagde nota bejaardenhuisves
ting is, kan de heer De Raaff daarover naar ik meen met alle gemak be
paalde toezeggingen doen.
Ik hoop dat de heer Van Caulil het mij niet kwalijk neemt, maar ik
vind het van de dwazen gekroond als het college op dit moment willens