525 21 MEI 1973 ingediende verzoek door het college is behandeld. De VOORZITTER: Waarvan acte. Hierna wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig het voor stel van burgemeester en wethouders besloten. 28. bijlage nr. 178 VOORSTEL VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS TOT HERZIENING VAN HET CONTRACT MET DE N.V. GRONTMU INZAKE DE STORT PLAATS IN BAVEL. De heer CRUL: Dit voorstel betreft in feite een voortzetting van het debat dat in 1970 is gevoerd in de afdeling en op 24 januari 1971 in de ze raad. De meerderheid van de P. A.K. -fractie heeft bij de behande ling van deze zaak in januari 1971 tegen het voorstel gestemd. Nu de wijziging van het contract aan de orde is, lijkt het mij juist dat wij op nieuw onze argumenten op tafel leggen, omdat die nog altijd onverkort van kracht zijn. Zoals al in 1971 gesteld, hadden wij op dat moment een contract met de Grontmij waarin was voorzien dat wij op deze stortplaats het stads- afval kwijt konden en dat daarvoor geen vergoeding verschuldigd was. Wel licht zijn andere leden van deze raad beter in staat te antwoorden op de vragen die ik ga stellen dan het college. Volgens het deel van de P. A.K. - fractie dat toen tegen het voorstel heeft gestemd had de Grontmij behoef te aan materiaal om de gaten te dichten die ontstonden als gevolg van de leemwinning. Dat materiaal is door Breda geleverd. Het blijkt ook wel dat het een zaak is waar de Grontmij om verlegen zat, want in het con tract staat dat Breda tenminste 40. 000 m3 stadsafval moet leveren. Uit deze verplichting blijkt duidelijk welke belangen er voor de Grontmij in het spel waren, omdat zij zonder dat contract niet kon voldoen aan haar verplichtingen tegenover de fabrieken waarmee zij contracten had. De raad was toen eensluidend van oordeel dat er geen vergoedingen aan de Grontmij moesten worden betaald, zoals blijkt uit de verslagen van de vergaderingen van de afdeling voor het vervoerbedrijf van 1970, waaraan is deelgenomen door verschillende raadsleden die nu nog zitting hebben. Alle leden van de afdeling waren van mening dat de Grontmij geen geld van de gemeente moest krijgen en dat zij verplicht moest wor den daar het storten van stadsafval toe te staan. Daar was het wat ons be treft in feite mee uit. Daarnaast waren er enkele problemen, omdat het terrein in Bavel niet zo goed werd onderhouden, maar ingevolge de hinderwetvergunning die later is verleend waren er voldoende garanties om het terrein in goe de staat te doen houden. In feite zitten wij nu nog met hetzelfde probleem. Wij vinden dat de Grontmij nergens recht op heeft en dat zij geen vergoe dingen dient te krijgen. Wij kunnen volgens het huidige contract van de Grontmij eisen dat zij toestaat dat wij ons afval daar storten, terwijl de Grontmij ingevolge de hinderwetvergunning verplicht is de zaak daar in orde te houden. In de vergadering van 1971 is op dit punt eigenlijk niet ingegaan. Ik zou nogmaals de mening van de wethouder over deze kwes tie willen vragen. Als wij nu het nieuwe voorstel bekijken, blijkt dat er op dezelfde weg wordt voortgegaan. De gemeente Breda voelt zich verplicht een be paalde vergoeding te geven, zoals ook blijkt uit de wijze van indexering die is gekozen. De lasten die de kostenstijging meebrengt worden name lijk volledig afgewenteld op de Bredase gemeenschap, terwijl aan de an-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 525