21 MEI 1973 526 dere kant de Grontmij via haar contracten met de fabrieken waaraan zij de leem moet leveren de kostenstijgingen zou moeten kunnen doorbere kenen. Dat gebeurt echter niet, via de gekozen indexering betalen wij gewoon meer, terwijl de andere contractanten van de Grontmij niet aan de orde komen. Over de verwerking van stadsvuil in het algemeen nog het volgende. In het preadvies stelt het college dat het aan bovengemeentelijke oplos singen de voorkeur geeft. Wij zijn het daar volledig mee eens, al gelo ven wij wel dat enige spoed gewenst is bij het zoeken van een oplossing op wat langere termijn. Naar onze mening is het contactorgaan van de regio's in West-Brabant het juiste platform om dit probleem aan de orde te stellen. Wellicht kan de voorzitter daar iets over zeggen. Het is wel licht goed als er eens een concrete zaak tot een oplossing kan worden ge bracht in samenwerking met alle betrokkenen in West-Brabant of misschien nog iets daarbuiten. Samenvattend blijft de meerderheid van onze fractie van mening dat het nieuwe contract niet moet worden aangegaan, maar dat de Grontmij aan de verplichtingen van het oude contract moet blijven voldoen. Wij zouden het college dan ook concreet willen vragen of het niet met ons van mening is dat er geen betalingsverplichtingen moeten worden aange gaan om de Grontmij ertoe te bewegen ook meer dan 40. 000 m3 te la ten storten. Tot slot herhaal ik nog mijn vraag aan de voorzitter of het mogelijk is deze zaak in regionaal verband aan de orde te stellen. De heer VAN OS: Zoals u zich zult herinneren hebben ook wij ons in 1971 tegen het sluiten van het contract verklaard, omdat wij niet de noodzaak inzagen van een nieuw contract met de Grontmij, De heer Crul is daar zojuist al uitvoerig op ingegaan. Wij hebben er nu dan ook geen enkele behoefte aan dit contract nog verder te verbeteren. Wethouder VAN GRAAFEILAND: Dit voorstel is een exegese van het voorstel dat op 24 juni 1971 door de raad is aanvaard. Voor alle duide lijkheid is de voorgeschiedenis daarvan nog eens in de inleiding van dit voorstel opgenomen. In dat voorstel werd geregeld dat er voor stortingen boven 40. 000 m3 een vergoeding aan de Grontmij zou worden betaald. Ik kan mij dan ook nauwelijks voorstellen dat er bij de behandeling van dat voorstel niet is ingegaan op deze problematiek. Ik meen mij te her inneren dat de hele discussie draaide om de vraag of de gemeente Breda een morele dan wel een juridische verplichting zou hebben om voor de hoeveelheid huisvuil boven 40. 000 m3 aan de Grontmij een bepaald be drag te betalen, De raad heeft daar toen toe besloten en hetgeen nu in dit voorstel wordt geregeld is toen reeds aangekondigd, namelijk dat wij -- kijkt u maar op pagina 2 -- zouden zoeken naar objectieve criteria. Die hebben wij gevonden door de verrekening te doen geschieden op ba sis van het inwoneraantal. In de tweede plaats zou ook de vergoeding per m3 die zou moeten worden betaald op enigerlei wijze geobjectiveerd worden en via een indexering voor nu en de toekomst worden geregeld. Ik kan mij dan ook in het geheel niet aansluiten bij het standpunt van de voorzitter van de P. A, K. -fractie dat er in juni 1971 niet op deze proble matiek zou zijn ingegaan. Ik geloof dat het in feite ook niet tereent is dit hier weer aan de orde te stellen; als ik het goed zie is de voorzitter van de P, A.K. -fractie wat dit deel betreft buiten de orde. De spoed die terzake moet worden betracht om op bovengemeente- lijk niveau tot een bepaalde opvatting te komen kan ik geheel met hem delen. Zoals bekend expireert het contract met de Grontmij op 1 janua ri 1977, zodat wij in ieder geval tijdig zullen moeten streven naar een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 526