56
18 JANUARI 1973
kan in de komende jaren wederom geen sprake zijn. Het is logisch dat
een gebied, gelegen tussen de twee industriepolen Rotterdam en Antwer
pen, voortdurend onder druk staat, maar het is niet logisch dat wij in
West-Brabant de ontwikkelingen nog langer afwachten en over ons heen
laten komen. Na veel inspanning zijn wij zo ver dat wij het bestuurlijke
kader hebben geschapen waarbinnen het mogelijk is geworden met elkaar
te overleggen en beslissingen te nemen. Het moge dan waar zijn dat dit
bestuurlijke kader nog niet volmaakt is, althans niet zo volmaakt als wij
wel zouden willen. Het kan niet worden ontkend dat er hard wordt gewerkt
om deze onvolkomenheden weg te nemen.
In dit verband wil ik een kritische opmerking maken aan het adres
van de pers. Ook de pers heeft een taak in West-Brabant. Die taak vervult
zij naar mijn mening niet behoorlijk als zij het overleg tussen de drie
Westbrabantse regio's "vrijblijvend gebabbel" noemt. Dit overleg is te
belangrijk om als zodanig te worden gekwalificeerd. Als de pers een
oordeel wil uitspreken over de vraag of bepaalde ontwikkelingen in West-
Brabant al of niet serieus moeten worden opgevat en benaderd, zal zij
mee moeten denken. Het welslagen van de West-Brabantse samenwer
king is voor een belangrijk deel mede afhankelijk van een positieve
bijdrage van de pers.
Voordat u mij tot de orde roept, mijnheer de voorzitter, keer ik
terug naar het onderwerp. U stelt in uw nota dat een beslissing zal moeten
worden genomen tegen de achtergrond van de volgende drie componenten:
het milieu en de leefbaarheid, de ruimtelijke aspecten en de werkgelegen
heid. Hoewel ik in mijn verdere betoog deze volgorde zal handhaven, wil
ik er nu alvast od wijzen dat u mijn standpunt kent met betrekking tot de
wegingsfactor. Bij andere gelegenheden heb ik gezegd dat de mens recht
heeft op arbeid, op een redelijke beloning voor die arbeid en op een leef
baar milieu. Dit is dus een heel andere volgorde, al kan ik mij voorstel
len dat u in deze tijd het milieu vooropstelt. Dit zou terecht zijn als
onomstotelijk was vastgesteld dat de milieubelasting de gevaargrens heeft
bereikt of overschreden. Zolang dat niet is gebeurd houd ik staande dat
de mens zonder arbeid en voedsel geen belangstelling heeft voor het
milieu. Het is goed dit steeds in de overwegingen te blijven betrekken.
Dan nu verder in de volgorde van uw nota, waarbij ik tevens het
standpunt van de K. V. P. -fractie wil weergeven.
Het milieu en de leefbaarheid. Het kan niet worden ontkend dat
een grote luchthaven aanzienlijke geluidshinder zal veroorzaken. Er zijn
echter methoden en middelen om deze hinder te beperken, o. m. door
een bepaalde situering van de startbanen, zoals ook in uw stuk staat, en
door de vliegtuigmotoren geruislozer te maken. Of dit betekent dat daar
mee de geluidshinder tot aanvaardbare normen kan worden teruggebracht
kunnen wij op dit moment niet beoordelen. Hoe zwaar moeten wij bij
voorbeeld de bewering laten wegen dat de aanleg van een vijfde baan
op Schiphol de geluidshinder rondom Schiphol zal doen verminderen?
Hiermee wordt duidelijk bedoeld dat men verwacht dat de vliegtuigmo
toren aanmerkelijk minder geluid zullen gaan produceren. Ik wil wel
stellen dat, als wij op grond van deze hinder de aanleg van een lucht
haven zouden afwijzen terwijl straks zou blijken dat het intussen moge
lijk is geworden de geluidshinder drastisch te beperken, wij vrezen dat
wij in West-Brabant een onvergeeflijke fout hebben gemaakt. Ik kom
daar bij de factor werkgelegenheid nog op terug.
In het begin van mijn betoog heb ik gesteld dat er al jarenlang
een grote druk op West-Brabant wordt uitgeoefend. Deze druk zal nog
toenemen en dat betekent dat er in een of andere vorm een aanslag op