21 JUNI 1973 576 der leerovereenkomst zouden een uitzondering vormen. Uit informatie rechtstreeks verkregen van de g. t» a. blijkt nu dat er alleen al acht cur sussen met in totaal 112 leerlingen zonder leerovereenkomst zijn, dat er ook nog cursussen zijn met leerlingen die voor het grootste deel geen leerovereenkomst hebben en dat er slechts enkele cursussen zijn - - bij voorbeeld schilderen en metselen -- waarvan de leerlingen met een leer overeenkomst in de meerderheid zijn. Hiermee in verband staat de kwes tie van het dag- en avondonderwijs. De wethouder heeft in de eerste com missievergadering gezegd dat de streekschool de bedoeling heeft voor de ze cursussen dagonderwijs te geven en dat avondcursussen uitzonderingen zullen zijn. Tijdens de extra commissievergadering waar onder andere de heer Van Os zijn verontrusting er over uitsprak dat de opleidingsmoge lijkheden voor volwassenen hierdoor in de knel komen zei de wethouder dat indien de betrokken cursisten hierom zouden vragen er best avondon derwijs zou kunnen komen. Men vraagt zich dan wel af wat nu de bedoe ling is. Worden het nu avond- of dagcursussen? Het argument van de he ren Van Os en Gielen en van mij, dat bij opheffing de belangen van een gedeelte van het personeel worden geschaad, tracht de wethouder voort durend te ontzenuwen met de bewering dat indien nu niet tot opheffing wordt overgegaan -- dus bij afbouw --de belangen van een ander ge deelte van het personeel worden geschaad. Wij hebben nog geen concreet antwoord gekregen op de vraag welke personeelsleden, c. q. hoeveel per soneelsleden er voordeel dan wel nadeel van zullen ondervinden wanneer nu tot opheffing wordt overgegaan. Enkele leden waaronder ikzelf hebben hun twijfel uitgesproken over de vraag of er bij de streekschool adequate opvangmogelijkheden zijn. Wij denken hierbij aan de accommodatie, de apparatuur en het leraren- bestand. Volgens mij is het niet mogelijk van de ene op de andere dag een cursus die gedurende een aantal jaren moeizaam is opgebouwd van de ene school naar de andere over te hevelen. Dat vereist veel voorbe reiding. overleg en wat al niet meer. De betrokken inspecteur, de di recties en de wethouder hebben er evenwel alle vertrouwen in dat de streekschool het geheel aan kan. Op mijn vraag in de commissieverga dering gesteld waarop dit vertrouwen nu concreet berust is geen antwoord gegeven. Trouwens, men heeft op meer concrete vragen geen antwoord kunnen geven. De streekschool zal echter een enorme toeloop krijgen van leerlingen in het kader van het leerlingstelsel en wij hebben dan ook ernstige twijfels over de adequate opvangmogelijkheid voor de voortge zette c. en d. -opleidingen die een geheel eigen karakter dragen. Het beleid van het ministerie is erop gericht de lascursussen die niet tot het leerlingstelsel behoren bij de lagere technische scholen te laten en zij kunnen dan ook niet aan de streekschool verbonden worden. Enkele le den van de onderwijscommissie zien derhalve niet in waarom enkele andere cursussen -- bijvoorbeeld de installateurscursus, de electromonta- ge en dergelijke -- niet eveneens voorlopig op de g. t. a„ kunnen blijven. De noodzaak op dit moment de g, t. a. op te heffen zou dan komen te vervallen. Dat zal waarschijnlijk ook in het belang van de leerlingen zijn. De resultaten van de cursussen liggen namelijk alle boven het lan delijk gemiddelde; sommige liggen er zelfs ver boven. De opleidingsmo gelijkheden voor volwassenen en de mogelijkheid zich in een beroep ver der te specialiseren blijven dan vooralsnog, in afwachting van verdere ontwikkelingen, bestaan. Bovendien zouden dan de belangen van een aantal leraren -- behorend tot het gemeentepersoneel -- niet worden ge schaad. Ik ben de laatste die de kwaliteit van het onderwijs op de streekschool in twijfel zal trekken; daar gaat het in deze kwestie niet om. Ik vecht al-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 576