59
18 JANUARI 1973
De VOORZITTER: Ik wil mijn antwoord namens het college graag
beginnen met vast te stellen dat ik het gevoel heb dat hetgeen vandaag
van verschillende kanten door de raad naar voren is gebracht, voor een
groot deel in overeenstemming is met dat wat in de nota wordt verwoord»
Vanzelfsprekend bevat de nota vele punten die nog niet volledig konden
worden uitgewerkt; ik vraag mij ook af of dit van het college van burge
meester en wethouders van Breda kan c» q» mag worden gegist.. Ik ben er
dan ook vast van overtuigd dat aan deze kwestie ook Bredase belangen
verbonden zijn, zoals de heer Jansen heeft gezegd, Breda heeft veel be
lang bij en belangstelling voor deze ontwikkeling, maar dit is natuurlijk
geen zaak die alleen Breda regardeert. Dit is zelfs niet alleen een natio
nale zaak, maar een zaak die vele internationale aspecten heeft. Van
daar dat het voor het college van burgemeester en wethouders onmogelijk
was om, zoals de heer Crul heeft betoogd, in deze nota een standpuntbe
paling weer te geven» Hij heeft gezegd dat wij aan twee van de voorwaar
den die hij heeft gesteld hebben voldaan, maar niet aan de derde voorwaar
de, omdat wij ons standpunt niet duidelijk aan de raad hebben voorgelegd»
De heer Crul heeft daarin volkomen gelijk, maar aan de andere kant is
het ook duidelijk dat dit, zeker op dit moment, niet van het college kan
worden gevraagd of geëist. Er ontbreken namelijk, zoals de heer Crul in zijn
betoog ook heeft aangegeven, tenminste twee elementen die nodig zijn voor
een definitieve standpuntbepaling van het college van burgemeester en wet
houders, In de eerste plaats moet deze zaak nog diepgaand worden onder
zocht en in de tweede plaats hecht de heer Crul, evenals vrijwel alle ove
rige leden van de raad, grote waarde aan de inspraakprocedure die tot stand
moet komen en die uiteraard, deskundig of niet deskundig, van invloed zal
moeten kunnen zijn op de uiteindelijke besluitvorming» Deze besluitvor
ming zal, daarin ben ik het geheel met de raad eens, in de loop van dit
jaar tot stand moeten komen, omdat wij mogen verwachten dat begin 1974
de rapporten bij de regering zullen liggen» Ik weet echter niet wanneer daar
de - politieke - beslissing zal vallen en waar de tweede nationale luchtha
ven dan eventueel zal worden gevestigd.
Ik stel mij voor mijn betoog in te delen in drie punten. Ten eerste
wil ik even stilstaan bij de tot nu toe bekende feiten» In de tweede plaats
dient te worden genoemd wat er tot nu toe gebeurt op het gebied van de
organisatie door stuurgroepen, werkgroepen, commissies en instellingen
die zich met dit vraagstuk bezighouden. De belangrijkste vraag vind ik
echter wat wij als gemeenteraad van Breda uiteindelijk in deze situatie
kunnen doen. Ik. meen dat het antwoord van het college zich daarop zal
moeten toespitsen.
Allereerst dan de situatie op dit moment. Er is uitdrukkelijk op
gewezen dat de milieuhygiënische aspecten in deze kwestie hoge priori
teit genieten. Dit is ook het standpunt van de regering, zoals blijkt uit
de toespraak die minister Udink onlangs 'heeft gehouden bij de installa
tie van de adviescommissie tweede nationale luchthaven» Het is heel
duidelijk dat u en vele anderen in West-Brabant aan die milieuhygiënische
aspecten grote waarde toekennen» Ik merk daarbij op dat het niet uitgeslo
ten is - maar dat kan ik technisch absoluut niet beoordelen - dat die ge
luidshinder in de toekomst op welke manier ook zal kunnen worden ver
minderd.
Een tweede punt waarop door alle sprekers is gewezen is het econo
mische aspect en de daaruit voortvloeiende gevolgen voor de werkgelegen
heid» Ik ben het eens met degenen die zeggen dat het materiaal dat daar
over thans op tafel ligt in provinciale nota's en nota's die in West-Brabant
zijn opgesteld, alsmede voorzover bekend in nationale nota's niet duidelijk