602 21 JUNI 1973 De PAK-fractie wil wel instemmen met deze begrotings wijziging maar zij meent dat er nog zoveel vragen ten aan zien van de hele ontwikkeling van het schap en van de betrok ken industrieterreinen onbeantwoord is gebleven dat zij moeilijk kan meegaan met de begroting voor 1974 die ons in de toekomst zal worden gepresenteerd voordat aan een aantal voorwaarden is voldaan. Die voorwaarden zal ik nu aangeven. Wij menen dat er klaarheid moet komen over de vraag of en zo ja op welke wijze het rijk gaat deelnemen aan het schap. Wij moeten informatie ont vangen waaruit blijkt dat de verdere inrichting van de industrie terreinen meer zal worden afgestemd op de harde behoefte van de industrieën in plaats van op ae verwachtingen die te dien aanzien bestaan zoals thans het geval is. Verder moeten de doelstellingen en de beheersnota zijn uitgebracht en aan het bestuur en de deel nemende gemeenten zijn gepresenteerd. De deelnemers moet meer duidelijkheid zijn verschaft omtrent de financiële consequenties van de deelname, zowel op korte als op lange termijn. Wij denken daarbij zowel aan een situatie waarin de ontwikkelingen zich vol trekken zoals dat nu verwacht wordt als aan een situatie waarin de ontwikkelingen zich niet volgens de verwachtingen voltrekken; wij zouden daarover meer informatie moeten ontvangen. Voordat wij meegaan met de begroting voor 1974 zouden wij tot slot garanties willen hebben dat het convenant ten aanzien van het milieugebied doeltreffend wordt nagevolgd. De heer VAN BANNING; Ik begin mijn betoog met een in her innering brengen van de vragen die ik het college heb gesteld in mijn brief van 1 juni jongstleden. Nu de gehele gang van zaken rond de Moerdijk aan de orde komt is het niet verwonderlijk dat ik daar ook het een en ander over wil zeggen. Sterker dan de heer Crul ben ik er misschien van overtuigd dat het Industrie- en havenschap Moerdijk een goede zaak is. Persoonlijk heb ik de overtuiging dat dit schap werkgelegenheid, hetzij direct hetzij afgeleid, voor vele bewoners van West-Brabant zal bieden. Ik sta derhalve positief tegenover deze ontwikkeling. Dit wil niet zeg gen dat wij niet voortdurend waakzaam zouden moeten zijn ten aanzien van de aard van de te vestigen bedrijven en over de waar borgen die de bedrijven moeten geven teneinde te voorkomen dat hinder, verontreiniging en andere minder goede begeleidings verschijnselen van een industrievestiging optreden. Hoewel ik tech nisch noch wetenschappelijk voldoende op de hoogte ben en daar door niet in staat ben tot bewijsvoering spreek ik de overtuiging uit dat de kwalijke aspecten die aan de vestiging van bepaalde industrieën zijn verbonden tot aanvaardbare proporties kunnen worden gereduceerd. Toch bestaat er mijnerzijds kritiek op de gang van zaken. De ironie van het lot wil namelijk dat u, mijnheer de voorzitter, die wethouder van financiën is, bijde toetreding tot dit schap de opmerking hebt gemaakt, dat de raad toch wel luch tigjes over de mogelijke financiële consequenties daarvan heen stapte. Nu moet u regelmatig kritiek op de gang van zaken horen. Wij kunnen ons afvragen of deze kritiek reëel is en of wij de op richters en medewerkers de waardering onthouden waarop zij wel licht rekenen. Geven wij het schap wel voldoende tijd om van de grond te komen? Ik geloof dat de verantwoording die wij als leden van de raad dragen nu eenmaal een voortdurend kritisch omgaan met de belangen van de ingezetenen vergt. Dit houdt niet in dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 602