610
21 JUNI 1973
verloren gaat en dat er een deskundig onderzoek moet plaatsvinden.
De raad wenst invloed op de gang van zaken te blijven uitoefenen.
Deze vraagstukken behoren niet tot mijn portefeuille maar ik wil
een paar gedachten daarover vermelden. Het college heeft intern
de opdracht gegeven de situatie te onderzoeken. Bi] de gemeen
schappelijke regelingen draagt de raad feitelijk enige verantwoor
delijkheid over aan een ander orgaan. Dat geschiedt aan de hand
van regels die daarvoor zijn vastgesteld en zijn vastgelegd in de
gemeenschappelijke regeling die wij hebben aanvaard. Daarmee
vindt een soort delegatie plaats vanuit de raad en het college aan
de afgevaardigden. Gemeenschappelijke regelingen zijn een soort
overheidslichamen en een van de belangrijke problemen is het
controleerbaar functioneren daarvan. In dat verband is het van be
lang op te merken dat de vergaderingen van het schap openbaar zijn
en dat de stukken ter visie worden gelegd zodat op die wijze con
trole kan plaatsvinden. Onzerzijds zijn wij bereid verantwoording
aan de raad af te leggen. Daarmee is het hele vraagstuk nog niet
opgelost. Er is dan ook een opdracht verstrekt en de commissie voor
algemene zaken zou het vraagstuk moeten behandelen. De heer
van Banning vraagt om een deskundig onderzoek eventueel met
medewerking van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten.
Ik wil deze vraag in het college bespreken en aan de voorzitter
van deze raad overbrengen.
De heer Crul is op een bepaald punt enigszins vooruitgelopen
op de begroting voor 1974. Ik meen dat ik hem reeds gedeelte
lijk heb beantwoord. Bij de begroting vooi 1974 kunnen de al
gemene beschouwingen worden gehouden en ik meen dat aan alle
door hem te stellen eisen niet zal kunnen worden voldaan. Het
zal belangrijk zijn dat u vertrouwen hebt in de afspraken die zijn
gemaakt en de maatregelen die zijn genomen om de situatie op
zo kort mogelijke termijn te kunnen aanpakken. Daarbij ga ik
zelf ook enigszins buiten de orde. Ik heb hiermee namelijk de
vragen die vooruitlopen op de begroting voor 1974 toch eniger
mate beantwoord.
De heer van Banning waardeert het schap; hij vindt het een goede
zaak die de moeite waard is. Hij meent dat de raad de aktiviteiten
kritisch moet volgen. Dat onderschrijf ik. Die opmerking behoeft
overigens mijnerzijds geen beantwoording. De heer van Banning is
voorts vrij uitvoerig op de gehele organisatie ingegaan. Hij heeft
daarbij een aantal vragen gesteld. Ik hoop dat hij er begrip voor
zal hebben dat ik die vragen niet tot in detail kan beantwoorden.
Gezien de besprekingen die wij gehad hebben moet ik volstaan
met de opmerking dat de directeur niet de juiste man was. Het ging
om een combinatie van acquisitiewerkzaamheden, van het geven van
leiding aan technische werkzaamheden inzake het bouwrijp maken,
van werkzaamheden ten aanzien van de verkoop, van het leiding
geven aan het team, van het onderhouden van contacten met der
den en van het verstand hebben van en het uitvoeren van over
heidsmaatregelen in de relaties tot deelnemers, provincie en rijks
overheid. In een dergelijke kleine organisatie vergen zulke werk
zaamheden veel van een directeur. Naar onze overtuiging was het
hier niet de juiste man op de juiste plaats. Op de vraag inzake
zijn honorering en de tussentijdse verhoging van zijn salaris kan
ik niet antwoorden. Zoals ik reeds heb gesteld hebben wij de si
tuatie daar aanvaard zoals deze zich voordeed. Het is mogelijk