635
25 JUNI 1973
van de lasten budgettair gedekt moeten zijn. Ik wijs u erop dat wij juist
in de laatste tijd nogal wat brieven krijgen met betrekking tot de bud
gettaire consequenties van tal van zaken. Men is bijzonder kritisch op
dat punt, ook als het gaat om zaken waaraan de raad een bijzonder ho
ge urgentie toekent.
U moet mij niet vragen hoe het negatieve saldo van 430. 000, --
is ontstaan, want zoals u weet hebben wij ons hierop niet kunnen voor
bereiden. Ik kan u echter wel zeggen dat daar een aantal zaken bij is
die de raad zonder meer bekend zijn; de commissie voor de financiën
wordt daar ook regelmatig over geïnformeerd, maar wij moeten over
een analyse beschikken om daarover een gefundeerd oordeel te kunnen
uitspreken en daar ben ik op dit moment niet toe in staat.
Tot slot merk ik op dat het wat te gemakkelijk geredeneerd is wan
neer men stelt dat er wel een oplossing kan worden gevonden, als wij
ijiaar willen. Wij worden in het college herhaaldelijk met deze proble
matiek geconfronteerd en wij hebben, dat kan ik u zeggen, erg veel
moeite met en erg veel zorg over de financiële situatie van de gemeen
te Breda.
Ik meen dat ik het hierbij mag laten wat de financiële aspecten be
treft.
Wethouder MANS: De heer Kroon heeft een vraag gesteld die betrek
king had op de bevoegdheden van het college. Hij heeft duidelijk gesteld
dat hij, gezien de situatie die is ontstaan, het wijzer zou hebben gevon
den als het college overleg had gepleegd met de commissie van advies
en bijstand. Ik wil daar graag enkele mededelingen over doen, maar
eerst wil ik nog even iets anders kwijt. Als men een dergelijke stelling
poneert -- en ik heb er helemaal geen moeite mee dat men dat doet --
betekent dat wel dat er in feite een beslissing moet worden genomen over
de bevoegdheden die aan het college zijn gedelegeerd. Dat kan men niet
doen aan de hand van een incidentele zaak. Het college heeft hier vol
ledig in overeenstemming met de regels geopereerd en zeker niet om
daarmee op de formele toer te gaan. Dit is een zaak die aan het colle
ge is gedelegeerd en daarom is er geen overleg gepleegd met de com
missie voor jeugd en sport. Als de gemeenteraad op dit moment echter
van mening is dat het beroep dat door San Stefano is aangetekend moet
worden gehonoreerd en in de raad aan de orde gesteld en het rechtvaar
dig oordeelt dat de commissie voor jeugd en sport met de wethouder van
jeugd en sport overleg pleegt over de zaak die aan de orde is, is het col
lege het ermee eens dat dat ook moet gebeuren. Om alle onduidelijk
heid weg t'fe nemen wil ik daar echter wel aan toevoegen dat ik op dit
moment -- en het college met mij -- geen mogelijkheid zie om het
gat van 18. 000, -- op te vullen.
Daarbij speelt een aantal overwegingen een heel belangrijke rol.
De voorzitter heeft daar in zijn kwaliteit van wethouder van financiën
ook al zijn licht over laten schijnen. Ik wil daar echter graag over spre
ken met de commissie voor jeugd en sport.
Vervolgens wil ik in het kort ingaan op een aantal andere zaken die
aan de orde zijn gesteld. De heer Van Banning heeft gevraagd naar de
duur van de experimenteerperiode. Het spijt mij dat ik deze vraag in
eerste instantie niet heb beantwoord, maar die liep van 18 november
1972 tot 15 mei 1973.
Mevrouw jager heeft gevraagd naar de experimentenpot. Wij hebben
de dienst gevraagd dekkingsmiddelen aan te geven, maar het is geble
ken dat de experimentenpot niet toereikend is om dit gat te vullen.
De heer Crul heeft ook gevraagd naar de experimenteerperiode. Ik