636 25 JUNI 1973 verwijs hem naar mijn antwoord aan de heer Van Banning. Over de on vergelijkbare zaken die de heer Van Os naar voren heeft gebracht heeft de wethouder van financiën al gesproken. De subsidiëring van N. A.C. is aan de orde gesteld door de heer Gie- len en de heer Brooimans. Ik wil dat inderdaad niet ontkennen: toen de subsidiëring van N. A.C. werd veilig gesteld, berekende dat een ernsti ge aanslag op het budget van de dienst van jeugd en sport. Wij konden toen echter nog niet overzien in welke situatie wij nu zouden komen te verkeren. Ik wil met ontkennen dat dat toen is gezegd; het is een pijn lijke ervaring, ook voor mij. Vervolgens wil ik graag ingaan op de opmerkingen van de heer Ame rica. Hi] heeft gezegd dat hij dit graag buiten het politieke vlak had wil len houden. Ik kan en wil dat niet geloven, want alles wat in deze raad gebeurt ligt in het politieke vlak. Of het nu zakelijk wordt genoemd of niet, het is een politieke zaak die aan de orde is. Dat is altijd het ge val als wij in deze zaal spreken over zaken die de gemeenteraad regar deren. Als de heer America zegt dat ik op de formele toer ga, is dat voor zijn rekening, ik heb daar helemaal geen moeite mee. Ik ben ech ter van mening dat ik niet op de formele toer ben gegaan, ik heb gede monstreerd welke de regels zijn en ik heb aangetoond dat wij ons aan die regels hebben gehouden. Op het moment echter dat ik moet consta teren dat de commissie bijeen komt zonder dat ik daarvan op de hoogte ben, wil ik daarover mijn persoonlijke verstoordheid uiten, zoals de heer America ook al drie weken lang zijn persoonlijke verstoordheid uit over het feit dat ik de commissie voor jeugd en sport niet heb bijeengeroepen. Ik geloof dat wij daarmee quitte staan en dat mag mijns inziens in het politieke spel. Tenslotte nog dit. Op het moment dat het college bereid is deze zaak met de commissie voor jeugd en sport te bespreken, meen ik u de motie te moeten ontraden. De VOORZITTER; Wij zijn hiermee gekomen aan het einde van de tweede instantie. De heer KROON: Dat ben ik met u eens, maar het college heeft nog al wat tijd gehad voor beraad. De VOORZITTER: Is er inderdaad behoefte aan een derde instantie? Mevrouw jaGER-MIDDELBEEK; Ik wil nog één vraag stellen. De VOORZITTER; Ik wil daarbij dan tevens de motie betrekken. Op gevaar af dat de raad mij ervan zal betichten dat ik op de formele toer ga, wil ik erop wijzen dat de motie een duidelijke vormfout heeft, in die zin dat enerzijds een wens wordt uitgesproken en aan de andere kant een beslissing wordt voorgesteld. Ik stel voor dat men het artikel van het reglement dat daarop betrekking heeft nog eens naleest, want het lijkt mij toch nuttig dat wij arofe*eTijk vergaderen. Aan het slot van het betrokken artikel staat dat het college in de volgende raadsvergadering meedeelt of de. motie wordt uitgevoerd en zo ja, op welke wijze. Er is dus sprake van een vormfout als men in een motie aan de ene kant het college uitnodigt, de wens uitspreekt, etc. om daar vervolgens een besluit aan te koppelen. Ik wil de raad dan ook in overweging geven, na te gaan of wij deze zaak formeel juist behan delen. Een motie houdt in een aansporing, een uitnodiging of een drin gend beroep op het college om iets te doen. Het college komt daar in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 636