25 JUNI 1973 641 motie staat namelijk dat de experimenteerperiode verlengd moet worden tot en met 31 december 1973. Ik vind het voorbarig nu reeds deze uit spraak te doen, omdat mijns inziens eerst dient te worden onderzocht of het gat kan worden gedekt, zoals de motie ons uitnodigt te doen en zo als wij ook hebben afgesproken. Het gaat dus te ver nu reeds zonder meer vast te stellen dat de experimenteerperiode moet worden verlengd. De heer KROON: In de motie staat ook dat bekeken zal moeten wor den of er mogelijkheden kunnen worden gevonden. De intentie van de indieners van de motie is mijns inziens dat met de commissie wordt over legd om een modus te vinden voor een eventuele voortzetting en om het geld te vinden. Wethouder MANS: In deze context heeft het college geen moeite met de motie. De heer VAN CAULIL: Als ik het goed begrijp doen wij hiermee een uitspraak dat wij akkoord gaan met een verlenging van de experimen teerperiode tot 31 december, terwijl wij geen enkele financiële conse quentie aanvaarden. Als ik daarmee akkoord ga, voel ik mij echter ver plicht ook de financiële consequenties daarvan te dragen en dat ben ik niet van plan, althans niet zonder meer. Ik hoor links en rechts zeggen dat ik het verkeerd begrijp, maar dat is niet zo erg. Het is ook geen wonder, want het kan op alle mogelijke manieren worden uitgelegd. Voor mij staat echter vast"dat het verlen gen van de experimenteerperiode tot 31 december financiële consequen ties heeft, anders kan het niet, want die mensen zitten nu al in moei lijkheden. De heer JANSEN: Als op korte termijn alles wordt bekeken, is die verlenging geen zwaarwegend punt meer, want dan weten wij spoedig waar wij aan toe zijn. De VOORZITTER: Ik wil namens het college een enkel woord zeg gen over de motie, In artikel 26 lid c staat het volgende: "Indien een motie is aanvaard, wordt door de voorzitter in dezelfde -- dat is nu niet mogelijk -- of in de eerstvolgende gewone vergadering aan de raad mee gedeeld of en zo ja, op welke wijze aan deze motie zal worden voldaan". Toegezegd is dat de motie, met die interpretatie dat het college, dat bekend is met de intentie van de raad, de mogelijkheden zal onder zoeken en overleg zal plegen met de commissie van advies. Dit zou er toe kunnen leiden dat de experimenteerperiode niet tot de genoemde datum kan worden voortgezet. De heer VAN CAULIL: Dat is gewoon misleiding en daar ga ik niet mee akkoord. Deze mensen moeten allerlei afspraken maken, zij moe ten contracten sluiten, kortom, zij moeten iets organiseren, U kunt dit allemaal wel voorstellen, maar het is niet juist als wij daarvan de con sequenties niet aanvaarden. Dat wil ik die mensen niet aandoen, want dan kunnen zij straks helemaal hun verplichtingen niet meer nakomen. Ik heb kritiek uitgeoefend op het beleid en ik zou mij mede schuldig voelen als wij ze op deze manier zouden behandelen. De heer JANSEN: Nogmaals, ik ben van mening dat er, als wij op korte termijn bij elkaar komen, ook meer dingen op korte termijn be kend kunnen zijn. Dan begrijp ik niet wat de heer Van Caulil bedoelt.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 641