642
25 JUNI 1973
De VOORZITTER: Dat komt wel eens meer voor.'
De heer SPANJER: De vraag is op het ogenblik voor mij niet meer
of er geld is. Ik vind dat deze hele zaak ook raakt aan de grondslagen
van ons subsidiebeleid en daarom kan ik niet instemmen met deze mo
tie.
De VOORZITTER: Wordt er stemming verlangd over de motie?
De heer VAN CAULIL: Als niemand anders stemming verlangt, wil
ik wel een stemverklaring afleggen.
Ik kan in deze vorm niet meegaan met de motie. Ik heb duidelijk
gemaakt waarom, namelijk omdat wij wel over periodes spreken, maar
niet over de consequenties die daaraan verbonden zijn.
De heer SPANJER: Ik wil graag aantekening dat ik geacht wens te
worden tegen de motie te hebben gestemd.
Wethouder MANS: Ik kan mij de argumenten van de heer Van Cau-
lil wel voorstellen; ik moet zeggen dat dit bepaald een eerlijke uitspraak
is. Wij spreken heel duidelijk met elkaar af dat ik, zoals ik vanavond
al eerder heb betoogd, geen mogelijkheid zie op dit moment om het
gat te dekken, maar dat het college bereid is met de commissie voor
jeugd, sport en recreatie te onderzoeken welke mogelijkheden er even
tueel zijn en dit op zeer korte termijn, wij kunnen deze week bij elkaar
komen. Als de commissie tot de uitspraak komt dat er wel mogelijkhe
den zijn en een dienovereenkomstig advies uitbrengt aan het college,
betekent dit nog altijd dat wij in augustus natuurlijk met een raadsvoor
stel moeten komen.
Iets anders is, dat uit het overleg met de commissie een dusdanig
voorstel naar voren zou kunnen komen -- niet wordt, maar zou kunnen
worden -- dat de verwachting gewettigd is dat San Stefano of dicht moet
of dat er een kans bestaat dat San Stefano kan doorgaan. Zo ligt de si
tuatie op dit moment en niet anders.
Mevrouw jaGER-MIDDELBEEK: Ik begrijp van de wethouder dat, als
er uit de commissie een voorstel naar voren komt om een subsidie toe te
wijzen aan San Stefano doordat de commissie erin slaagt ergens het geld
te vinden voor deze subsidie, San Stefano op korte termijn geld kan krij
gen. Als zij moeten wachten tot september kunnen zij namelijk beter met
een naar huis gaan, want dan is het te laat.
De VOORZITTER: Ik meen dat dit zaken zijn die in de commissie
vergadering dienen te worden besproken.
De heer AMERICA: Ik begin nu bijzonder veel moeite te krijgen met
de orde van de vergadering. U hebt gevraagd of er stemming over de mo
tie werd verlangd. Toen bleek dat er niet gestemd behoefde te worden,
hebben enkele leden een stemverklaring afgelegd. Ik meen dat dit agen
dapunt daarmee zou zijn afgesloten. Vervolgens verleent u echter weer
het woord aan de heer Mans, die opnieuw allerlei dekens en lakens gaat
zoeken om zichzelf in te dekken. Ik vind dat de motie daarmee duide
lijk wordt ontkracht. Ik heb de raad gevraagd zich uit te spreken over de
ze motie, die inhoudt dat het college -- want dat heeft toegang tot al
le gegevens en cijfers -- wordt gevraagd zijn uiterste best te doen om
iets te vinden teneinde hetgeen de raad hier in grote meerderheid besluit,