646 25 JUNI 1973 Door de deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling, met na me de zogenaamde subsidiëntencommissie, is rapport uitgebracht over a„ de functie-uitoefening van het Brabants Orkest, het Zuidelijk Toneel en Proloog, en b„ het belang van de muzikale en dramatische vorming in de provincie en de stedelijke culturele centra. Bezinning hierop was nodig, in de eerste plaats door het aflopen van de bestaande regeling per 1 september 1974 en ten tweede door de toenemende onvrede over het functioneren van zowel het Brabants Orkest als het beroepstoneel. Overigens hangt dit laatste ook weer samen met de landelijke ontwik keling, waarin zowel het toneelbestel als het muzikale bestel duidelijk bezig zijn geweest met een stuk heroriëntatie. De actie tomaat en het kraken van muzikale noten zijn daar landelijk ook duidelijke bewijzen van geweest. Wat nu allereerst opvalt in de memoranda, is dat de bezinning op en de beoordeling van het Brabants Orkest, het Zuidelijk Toneel en Pro loog afzonderlijk zijn behandeld, terwijl het in feite gaat om samen hangende sectoren van het cultuurbeleid. Wat die samenhang betreft is het duidelijk dat het wat de afnemers betreft meestal om dezelfde groep gaat. Het aanbod van muziek en toneel vindt vaak in dezelfde ruimten plaats. Voor beide cultuurelementen geldt ook dat zij bijzonder hoge kosten meebrengen. Wat dat betreft is er dus een duidelijke relatie tus sen beide culturele deelgebieden. Wat is nu het resultaat van de afzonderlijke behandeling in de me moranda? Wat het Brabants Orkest betreft valt een positief oordeel op. Men vertrouwt erop dat het Brabants Orkest zijn nieuwe taakstelling zal verwerkelijken. De totale kosten van het Brabants Orkest voor de stede lijke centra en de provincie Brabant bedragen 3 miljoen. De conclu sie van het memorandum is dat de regeling met het Brabants Orkest met drie jaar dient te worden verlengd tot 1 september 1977. Kijken wij nu naar de beoordeling van en de uitspraak over het to neelbestel, dan valt het volgende op. Een kwaliteitsoordeel ten aanzien van het bestaande bestel, zoals dat wel is uitgesproken met betrekking tot het Brabants Orkest, ontbreekt. Zonder in feite serieus op de vraag van de kwaliteit in te gaan, constateert men ten aanzien van het toneel- bestel een ernstige verontrusting. Men spreekt over een onevenredig zwa re belasting voor het toneel ten opzichte van de overige culturele ver zorgingsterreinen. Deze constatering wordt echter onvoldoende geargu menteerd, omdat er een cijfermatige analyse ontbreekt» Merkwaardig is verder, dat de totale lasten van het toneelbestel 1 miljoen minder bedragen dan die van het Brabants Orkest, De conclusie is hier dan ook voorlopig dat een nader onderzoek naar de behoeften noodzakelijk is, In laatste instantie adviseert de subsidiëntencommissie met betrekking tot het toneelbestel tot stopzetting in 1974, verlenging tot 1975 en het instellen van een onderzoek door een werkgroep. Deze behandeling door de subsidiëntencommissie roept een aantal kritische vragen op. De subsidiëntencommissie zou met name tot een zelfde conclusie zijn gekomen als deze culturele deelgebieden in sa menhang onderzocht zouden zijn, met andere woorden; wat is de waar de van deze afzonderlijke conclusies? Een tweede vraag is wat de reden is geweest voor deze gescheiden behandeling. Ten derde wordt de vraag naar de onevenredig zware fi nanciële belasting ten aanzien van overige culturele verzorgingsterrei nen niet gesteld met betrekking tot het Brabants Orkest, terwijl duide lijk is dat de kosten van het Brabants Orkest 1 miljoen meer bedra gen, Een duidelijke vraag hierbij is dus, of wat betreft het Brabants Or kest en het beroepstoneel niet met verschillende maatstaven en uiteen-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 646