25 JUNI 1973 649 wordt ingesteld naar het latente en feitelijke behoeftenpatroon en dat een analyse plaatsvindt van de betrokkenheid, ook latent en feitelijk, om een antwoord te krijgen op de vraag wat er nu in feite door de over heid wordt gesubsidieerd. Is dat de cultuur van een kleine groep, zoals bijvoorbeeld de schouwburg- en concertbezoekers? Wij kunnen ons niet aan de indruk onttrekken dat het cultuurideaal nog steeds wordt bepaald door een culturele elitegroep, die uitmaakt wat mooi en waardevol is, maar die niet meer dan ongeveer 5% van het Nederlandse volk uitmaakt. Voor de cultuur van een veel grotere groep, voor sport, films, 1. p. 's, etc. moet vaak zelfs belasting of een extra bijdrage worden betaald. Wat is de maatschappelijke functie van het toneel en de muziek? Dit zijn indringende vragen, die alleen vanuit een visie kunnen worden beantwoord. Ook het beleid ten aanzien van de cultuur vraagt om een beleid op lange termijn, waarbij geargumenteerde prioriteiten binnen het culturele bestedingspatroon worden aangegeven. Ten derde: het ontbreken van een duidelijk gemeenschappelijk be leid op landelijk, provinciaal en plaatselijk niveau maakt het moge lijk dat alle betrokkenen een eigen beleid voeren en dat niemand een duidelijke verantwoordelijkheid draagt en kan dragen. Het antwoord van het college bij monde van de wethouder van cul tuur was telkenmale: helemaal akkoord, maar --en dan komt het -- wij zitten tot 1974 nog vast aan de gemeenschappelijke regelingen. Verle den jaar nog hebben wij de wethouder van cultuur bij de begrotingsbe handeling nog uitdrukkelijk gevraagd deze geluiden in te brengen in het subsidiëntenoverleg, Toen was er al sprake van dat men met de voorbe reiding van de memoranda bezig was. Hij heeft dat toegezegd. Op het moment echter dat er een fundamentele wijziging aangebracht zou kun nen worden ten aanzien van dit onderdeel van de cultuur, namelijk het opzeggen van de gemeenschappelijke regelingen of een overgangsfase mogelijk maken door de regelingen voor één jaar te verlengen en in de tussentijd hard te werken aan de ontwikkeling van een visie en een on derzoek in te stellen naar de functie van de gezelschappen en het orkest, zegt hij dat dit wel geldt voor de toneelgezelschappen, maar niet voor het Brabants Orkest. Waarom geldt dit niet voor beide instellingen? Wij blijven bezwaar maken tegen het gescheiden behandelen, ook in het pre advies en de memoranda, van de toneelgezelschappen en het Brabants Orkest. Als u op blz. 4 van het preadvies -- de heer Severens heeft er ook al op gewezen -- schrijft dat het Brabants Orkest een dusdanig es sentiële functie vervult, enfin, de heer Severens heeft de zin al voorge lezen, dan is onze vraag of de wethouder met concrete cijfers uit onder zoeken en studies dit onderdeel van het preadvies waar kan maken of dat wij dit op zijn gezag moeten aannemen. Met een eventuele verwijzing door de wethouder naar de pagina's 6 en 7 van het memorandum met betrekking tot de taakstelling, mede in verband met het zich wijzigen de behoeftenpatroon, nemen wij geen genoegen, althans niet wat het Brabants Orkest betreft. Verder willen wij vragen welke de consequenties zijn van het ver lengen van de gemeenschappelijke regeling voor het Brabants Orkest tot 1977 met betrekking tot de besteding van de beschikbare gelden voor de ze sector in de komende jaren. De heer Severens is daar al uitvoerig op ingegaan. Wij sluiten ons daarbij aan en ik wil daar dan ook kortheids halve naar verwijzen. Op 1 september hoopt deze raad via de methode van de budgetver deling enig inzicht te krijgen in de beschikbare middelen voor deze sec tor en andere sectoren. Als wij meegaan met dit preadvies, besluiten wij echter over een onderdeel van de cultuurpot en dat zou wel eens

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 649