25 JUNI 1973
651
De heer QUADEKKER: De heer Severens heeft gesproken namens
de fractie van de K. V. P. Doordat ik de laatste fractievergadering
niet heb bijgewoond, ben ik zelf wat in de mist geraakt. Aller
eerst refereer ik echter aan de vergadering van ae commissie voor
culturele zaken, waarin deze commissie uiteindelijk tot een gunstig
advies is gekomen met betrekking tot dit preadvies. Daarnaast
meen ik dat de wethouder in dezelfde vergadering overduidelijk
heeft uitgelegd wat het betekent als wij niet met de in het voor
stel genoemde verlenging van de gemeenschappelijke regeling voor
het Brabants Orkest met drie jaar instemmen. De wethouder is toen
ook uitdrukkelijk ingegaan op de nieuwe koers die het Brabants Or
kest aangegeven heeft gekregen. Hij heeft ook gesteld dat de uit
gaven bevroren zijn en dat slechts bepaalde verhogingen toegestaan
zijn, die het gevolg zijn van loonstijgingen, trendverhogingen, etc.
Bovendien wordt nu de zin op blz. 5 aangehaald, waar gesteld
wordt dat de consequenties van het instandhouden van de gezel
schappen ook voor Breda omvangrijk zijn en dat inpassing in de
begroting niet eenvoudig is. Dat is juist, maar daarmee wordt
niet aangegeven dat het onmogelijk is. Nogmaals, het is niet
eenvoudig en het zal een groot deel van de uiteindelijke sub
sidie die wij te vergeven hebben, opslokken. Vooralsnog wil ik
het antwoord van de wethouder afwachten en houd ik mij zoals
gebruikelijk is het recht voor na het antwoord van de wethouder
vijf minuten schorsing te vragen, om dan met de K. V. P. overleg
te kunnen plegen. Ik wil de wethouder echter eerst laten spreken.
Wethouder MANS: Ik heb in de discussies over het Brabants
Orkest, Globe en Proloog wel eens de verzuchting geslaakt, niet
op deze plaats maar wel elders, dat iedereen die over het Bra
bants Orkest, Globe en Proloog een mening debiteert, in feite
gelijk heeft. Een deel van deze discussies hebben de raadsleden
die deel uitmaken van de commissie voor culturele zaken kunnen
volgen. Als men geconfronteerd wordt, zowel op papier als mon
deling, met alles wat er is verschenen op het terrein van het al
of niet verlengen van de gemeenschappelijke regelingen die bestaan
tussen de vier grote gemeenten en de provincie met betrekking tot
het Brabants Orkest, het Zuidelijk Toneel, het Proloog, is de keuze
die men moet maken voor elk redelijk mens bijna onmogelijk.
Ik wil er helemaal geen doekjes om winden, maar met diezelfde
situatie is ook het subsidiê'ntenoverleg geconfronteerd. Wij werden
gesteld voor de feitelijke situatie dat voor 1 september 1973 de ge
meenschappelijke regeling voor het Brabants Orkest en het Zuide
lijk Toneel -- ik mag wat dat betreft verwijzen naar de tekst
van de gemeenschappelijke regeling, waarvan de kop luidt
"Gemeenschappelijke regeling inzake subsidiëring van het Brabants
Conservatorium en het Zuidelijk Toneel"; het woord "conservatorium"
is later bi] raadsbesluit geschrapt en gewijzigd in "orkest" die
is aangegaan door de vier grote steden en de provincie, al of niet
moet worden verlengd. De subsidiënten waren van mening, mede
gezien onze eigen vraagstelling in het subsidiëntenoverleg, dat
daarover een tweetal memoranda diende te worden uitgebracht.
Dit is inderdaad gebeurd. Wij hebben intern het overleg ge
opend, wat heeft geleid tot de publikatie van een memorandum
over het Brabants Orkest en over de Brabantse toneelsituatie, in
clusief Globe en inclusief Proloog. Met betrekking tot het Brabants