25 JUNI 1973 655 die nu is of wordt ingesteld door gedeputeerde staten. Bij de be handeling van het voorstel in de commissie voor culturele zaken heb ik erop gewezen dat men, als men dat doet, in feite gaat praten over ae totale culturele situatie in een provincie en in een plaats. Het risico zit er dan heel duidelijk in dat, als men een werkgroep die op heel korte termijn moet adviseren opzadelt met een discussie over wat het cultuurbeleid nu wel en niet zou moeten zijn, er over een half of driekwart jaar nog geen advies is, zodat wij in precies dezelfde situatie verzeilen. De heer Severens stelt vervolgens dat het concertbezoek voor hem de enige maatstaf is. Ik weet dat ik mij hiermee het onge noegen van mevrouw Paulussen op de hals haal, maar dat gebeurt wel vaker, dus dat vind ik niet zo erg. Ik ben van mening dat het concertbezoek niet de enige maatstaf is, maar dat de essentiële plaats van het Brabants Orkest in het Brabantse culturele leven kan innemen en ook inneemt, mede kan worden afgelezen uit de op somming van de feitelijke en geplande activiteiten. Ik zal die niet uitputtend opsommen ik verwijs slechts naar de verwevenheid van het Brabants Orkest met alle mogelijke activiteiten, variërend van popconcerten tot deelname aan harmonie- en amateurgezelschappen en muziekscholen. Als men het Brabants Orkest wegneemt, neemt men heel duidelijk een hap uit het culturele pakket in Brabant. De heer Severens acht overleg met het rijk noodzakelijk. Ik heb al gezegd dat bij het laatste subsidiëntenoverleg een waar nemer van ae nieuwe minister van Cultuur -- ik denk dat de vroe gere minister hem ook zou hebben gestuurd, als men bedenkt welke discussies er zijn geweest--aanwezig was. Uit de reactie van de minister blijkt duidelijk dat ook hij langzamerhand wel begrepen heeft dat wat dit betreft het water ons, ae plaatselijke overheden, tot de lip pen staat en dat niet alleen een kwestie van vraagstelling onzer zijds maar ook van beleid zijnerzijds het noodzakelijk maakt dat er overleg tot stand komt met de rijksoverheid. Vervolgens kom ik aan de financiële gevolgen. Het merkwaar dige is dat ik als cultuurwethouder altijd over financiën moet praten; dit is nu al de tweede keer vanavond. In de eerste plaats wil ik in dit verband verwijzen naai het preadvies. Wij hebben heel dui delijk gesteld dat het inpassen in de begrotingen voor 1974 en de daaropvolgende jaren niet eenvoudig zal zijn. Hierbij zijn twee constateringen van belang. In de eerste plaats zitten wij wat de be groting voor 1974 betreft vast aan de bedragen die door de gemeente raad zijn gevoteerd op het moment dat hij de gemeenschappelijke regeling voor het Brabants Orkest en het Zuidelijk Toneel vast stelde. Uitspraken over de begroting voor 1974 en de consequenties daarvan op dit moment lijken mij volledig prematuur, omdat ook ik afhankelijk ben en het college afhankelijk is van de begrotings behandeling die zal plaatsvinden en die zijn start beleeft in de be handeling in het college op 6 en 7 augustus en daarna in de raads commissies. Eén ding is duidelijk- in 1974 zullen wij toch moeten betalen. Daarnaast verwijs ik met betrekking tot de bedragen die wij ter beschikking stellen voor het Brabants Orkest en het Zuide lijk Toneel -- ik neem nu alleen even het Brabants Orkest bij de kop -- naar pagina 6 van het memorandum. Daar ziet men dat de rijkssubsidie afgerond 1,2 miljoen bedraagt. De subsidie van de provincie bedraagt 1, 6 miljoen, van de gemeente Eindhoven 450.000,--, van 's Hertogenbosch 200.000,-- plus 30. 000,--

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 655