656
25 JUNI 1973
vestigingssubsidie en van de gemeente Tilburg 375.000,--. De
gemeente Breda draagt daaraan bij 271.786,--. Als wij vandaag,
ik meen dat ik dat toch als argument bij u op tafel mag leggen,
uitgaande van onze feitelijke participatie in het totaalbedrag van
4 miljoen eenzijdig een wijziging zouden aanbrengen in de
emeenschappelïjke regeling, nemen wij als gemeenteraad op ons
e verantwoordelijkheid voor de mogelijkheid dat de 4 miljoen
die thans ter beschikking staan op de tocht komen te staan en
dat daardoor het Brabants Orkest, alsmede een aantal activiteiten
die juist voor de stad Breda van belang zijn, verdwijnen.
De heer Severens heeft een aantal cijfers met elkaar in re
latie gebracht. Ik kan mij dat wel voorstellen en aan een kant
is dat ook wel verantwoord, maar ik heb er toch wel wat moeite
mee. Hij heeft naast elkaar gezet wat wij aan N. A.C. uitgeven,
wat wij al of niet aan San Stefano uitgeven en wat wij aan nog
meer zaken uitgeven. De heer Severens weet mijns inziens echter
heel goed dat hij dan alleen posten aan elkaar relateert die in de
zelfde sector liggen. Als men posten aan elkaar relateert -- ik
meen dat dat bij de begrotingsbehandeling ook aan de orde dient
te komen -- moet men die ook relateren aan andere posten in
andere sectoren.
Ik ben het met hem eens dat er een onderzoek moet worden
ingesteld naar de behoeften. Het subsidiëntenoverleg heeft ook heel
duidelijk uitgesproken dat wij met betrekking tot het functioneren
van het Brabants Orkest pogingen zullen ondernemen. In feite zijn
wij daartoe ook al uitgenodigd door de reactie van de minister,
die dan wel niet over het Brabants Orkest gaat, maar waar zich
in feite dezelfde situatie gaat afspelen. Wij zullen zeer zeker erop
aandringen en ook duidelijk pogingen ondernemen om het overleg
met de rijksoverheid te leiden in die banen die ons het meest
wenselijk lijken. Daarnaast rust op het Subsidiëntenoverleg na
tuurlijk ook de verplichting een onderzoek in te stellen naar de
behoeften, opdat het Brabants Orkest, wanneer dit zich niet mocht
relateren aan de bestaande behoeften, daarop kan worden gewe
zen.
Vervolgens wil ik de raad graag duidelijkheid verschaffen over
het bedrag waarover wij praten. De heer Severens heeft het in feite
al gezegd, maar ik wil het toch even in een ander daglicht stel
len. Ik ga daarbij uit van de cijfers in de begroting voor 1973.
Als wij het hebben over het bedrag dat wij ter beschikking stel
len van het Zuidelijk Toneel, hebben wij het over 3van het
cultuurbudget. Als wij het hebben over het Brabants Orkest, spre
ken wij over 6,1% van het cultuurbudget van Breda. Voor Pro
loog bedraagt dit 0,1%, dat is dus in totaal voor 1973 9,2%
van het totale cultuurbudget van de gemeente Breda.
Ook mevrouw Paulussen heeft gevraagd om een onderzoek naar
de behoeften. Ik heb mij daarmee al akkoord verklaard. Zij stelt
voorts dat deze subsidies een onevenredig deel uitmaken van ons
cultuurbudget. Het is inderdaad een onevenredig deel als men
kijkt naar de Brabantse situatie. Ook voor Breda betekent het een
grote hap uit de begroting, maar ik meen dat wij ervoor moeten
waken alles over een kam te scheren. Bij de begrotingsbehandeling
hebben wij namelijk niet alleen gesproken over net onevenredige
deel dat het Brabants Orkest en het Zuideli jk Toneel opslokken,
maar ook over de onevenredige delen van andere instituten als de