660 25 JUNI 1973 van het Brabants Orkest en de behoefte aan beroepstoneel in onze provincie en te adviseren over de wijze waarop hierin kan worden voorzien. Tevens dient door het college van burgemeester en wet houders van Breda een werkgroep te worden ingesteld, die de behoefte en de betekenis van uilvoeringen van het Brabants Orkest en van beroepstoneel in de stad Breda en de regio gaat onderzoeken, waarbij de commissie voor culturele zaken wordt ingeschakeld. De instelling van deze commissie dient op zo kort mogelijke termijn plaats te hebben en voor 1 januari 1974 dient tenminste een interimrapport te zijn uitgebracht. 3. De subsidiëring van Proloog met een jaar te verlengen, ein digende op 1 september 1975, onder voorwaarde genoemd onder 2. Voldoende ondersteund zijnde maakt dit amendement mede onderwerp van de beraadslaging uit. Mevrouw PAULUSSEN: Ik wil nog even in het kort ingaan op de kwestie van die opheffing, waarover de wethouder heeft gesproken. Als wij het Brabants Orkest op dezelfde wijze behandelen als het Zuidelijk Toneel, betekent dat volgens de wethouder dat het Bra bants Orkest wordt opgeheven. Wij willen er geen misverstand over laten bestaan dat wij op dit moment niet zeggen dat wij het Brabants Orkest willen opheffen: wij willen alleen duidelijk ook ten aanzien van het Brabants Orkest een tussenfase inlassen door de verlenging met een jaar. opdat in die tijd kan worden bekeken welke de functie en de behoeften zijn. Dat de wethouder op dat moment al opnieuw in beraad moet gaan met het subsidiënten- overleg, ligt vanzelfsprekend voor de hand. Wanneer hij nu echter al zegt dat hij voor 99°Jo zeker weet dat er de klad in komt, dan is dat natuurlijk ook een stukje meningsvorming dat een eigen leven gaat leiden. Persoonlijk is de wethouder, zegt hij, voot de in voering van een landelijk toneel- en orkestenbestel, waarbij de verantwoordelijkheid van de plaatselijke overheid ligt op het vlak van de bijsturing in relatie tot de plaatselijke behoeften. Wij willen dus geen opheffing op dit moment, maar een diepgaande studie en onderzoek, op grond waarvan wij na een jaar kunnen beslissen of wij een nieuwe gemeenschappelijke regeling voor drie jaar kunnen aangaan. Hierbij wil ik het laten. Ik heb in eerste instantie al gezegd dat een deel van de P. A. K. -fractie het door de heer Severens ingediende amendement zal steunen. De VOORZITTER: Ik wil opmerken dat er naar mijn mening aan het amendement een vormfout kleeft, in die zin dat er wel iswaar vier handtekeningen onder het amendement staan --een amendement moet door vier raadsleden zijn ondertekend -- maar dat de stellers daarvan niet alle vier aanwezig zijn. De heer VAN DUIJL Ik verkeer in een wat moeilijke situatie. Onder het amendement staat namelijk mijn handtekening. Gezien de discussie die is gevoerd en de daaruit gebleken consequenties van dit amendement voor het Brabants Orkest en zijn leden, wil ik

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 660