13 SEPTEMBER 1973
766
matigheid ontbreekt, is er geen wetsgrond waarop men een vordering te
gen de staat kan indienen. Dht stelt het ministerie van defensie. Welnu,
er is slechts meerdere slijtage aangetoond. Naar mijn gevoel betekent
dat niet dat wij daarvoor het rijk aansprakelijk kunnen stellen.
Wethouder VAN DUN: Er is een vrij merkwaardige situatie ontstaan.
Het college van burgemeester en wethouders heeft de machtiging van de
raad nodig om een rechtsgeding te voeren. Waar de raad aarzelt in het
geven van die toestemming, acht ik het de plicht van het college erop
te wijzen dat men moet beschikken over de nodige informatie om een
oordeel te kunnen vormen, omdat elke merkwaardige discussie in deze
raad bij kan dragen tot een verzwakking van het standpunt van de gemeen
te. Ik geloof dat dat een eerlijke opmerking is.
De heer Van Os zegt dat de raad optimaal geïnformeerd moet zijn.
Tot hem kan ik zeggen dat er niet voor niets commissies van advies en
bijstand bestaan. De zaak is door het college verwezen naar de commis
sie voor algemene zaken, voorheen de afdeling juridische zaken. In die
commissie is deze kwestie behandeld en daar heeft men alle informatie
kunnen krijgen die men nodig had, óók de informatie die misschien uit
een oogpunt van strategie niet ter visie heeft gelegen.
Zoals men in het preadvies kan lezen is een afspraak gemaakt over
een normaal gebruik van het parcours. Daar staat geen vergoeding tegen
over. Een schadeclaim kan pas worden ingediend, als er schade ontstaat
door abnormaal gebruik. Die schadeclaim is -- en dat noem ik een begin
van bewijs -- erkend door de toenmalige garnizoenscommandant van Bre
da.
Een aantal functionarissen van openbare werken is bereid als ge-
tuigen-deskundigen te verschijnen in een kort geding of in een bepaalde
procedure. Zij hebben verschillende gesprekken gevoerd met het hoofd
van de afdeling claims van het departement van defensie, waarin duide
lijk is gezegd dat er een splitsing te maken is in zaken waarvoor het de
partement van defensie wèl en nfét aansprakelijk is. Professor Van Wij-
men heeft ons geadviseerd op weg te gaan naar een rechtsgeding, omdat
er verschillende zaken zijn die een positieve stellingname van de rech
ter doen verwachten.
De heer BROOIMANS: Waarom mag de raad geen kennis nemen
van deze uitspraken van professor Van Wijmen?
Wethouder VAN DUN: In de commissie voor algemene zaken heeft
men van alles kennis kunnen nemen. Ik adviseer de raad met nadruk ons
te machtigen deze procedure te volgen.
De heer VAN BANNING: Wilt u de raad van de uitslag van deze
procedure op de hoogte stellen?
De VOORZITTER: Daaraan wordt voldaan.
Zonder hoofdelijke stemming wordt vervolgens conform het voor
stel van burgemeester en wethouders besloten, onder aantekening dat de
heren Van Banning en Brooimans geacht willen worden tegen te hebben
gestemd.
8. VOORSTEL VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS TOT HET VOE
REN VAN EEN RECHTSGEDING TEGEN DE N. V. PRESERVENBEDRUF,
ETTENSEBAAN 10 TE BREDA.