823 27 SEPTEMBER 1973 bestaat dat het in 1974 beter zal gaan. Ik wil hierover zeggen dat de kredietbewaking het laatste jaar sterk is vergroot in die zin dat alle functies verantwoordelijk zijn gesteld voor de kredietbewaking. Men moet daarover periodiek verslag uitbrengen aan het college. Dit houdt de mogelijkheid in duidelijk te onderkennen wat er in de ontwikkeling van de uitgavensector plaatsvindt. Op grond van de informatie die wij daarover hebben gekregen mogen wij constateren dat de kredietbewa king duidelijk beter functioneert dan in het verleden het geval was, maar ik moet hierbij zeggen dat op bepaalde onderdelen van de begroting van Breda het krediet natuurlijk niet geheel in de hand kan worden gehou den. Als voorbeeld heb ik in de commissie van financiën de kosten van de uitkeringen ingevolge sociale bijstand en andere regelingen,die daar mee te maken hebben,genoemd. U weet dat wij een bepaald percentage van dat bedrag voor eigen rekening moeten nemen. Als er ontwikkelin gen plaatsvinden in verband met het minimumloon of andere bepalin gen die deze uitkeringen beïnvloeden, zodat deze groter worden en het aantal cliënten stijgt, mag men niemand kwalijk nemen dat het ten las te van Breda komend gedeelte groter is; deze ontwikkeling ligt dan dui delijk buiten de macht van wie dan ook, want dit is dan een noodzake lijkheid op het gebied van de wettelijke regelingen. De heer AMERICA: Kan de wethouder misschien zeggen hoe de eerste negen maanden van 1973 zijn verlopen? Hij heeft gezegd dat de kredietbewaking beter is, zodat hij wellicht iets naders kan mededelen over de concrete situatie op dit moment. Wethouder BROEDERS: Wij mogen stellen dat de kredietbewaking in Breda op dit moment goed functioneert. Er is mij één vraagpunt be kend, namelijk de ontwikkeling van de bijstandsuitkeringen in haar to taliteit. Hierover zijn wat cijfers ter tafel gekomen en met de dienst wordt overleg gepleegd over de feitelijke situatie. In de begroting van Breda komt natuurlijk een aantal punten voor dat wij wel in de hand kunnen houden en een aantal waarbij dat niet ge heel het geval is. Ik kan hierbij ook als voorbeeld noemen het gehele loon- en salarispeil binnen de gemeente, maar hier staat tegenover dat wij erop mogen rekenen dat bij een stijging boven het percentage dat wij in de begroting hebben opgenomen een correctie op de gemeentefonds uitkering zal plaatsvinden waardoor -- dit heeft de ervaring van de laat ste jaren ons geleerd --de verhoging ongeveer wordt opgevangen. De heer Van Os heeft nog iets gezegd over de saneringscommissie. Hij meent dat de te nemen maatregelen in de commissies van advies en bijstand zouden moeten worden behandeld. Namens het college kan ik mededelen dat de te treffen saneringsmaatregelen verschillend zouden kunnen zijn; dit kunnen maatregelen zijn van interne aard, administra tieve aard, etc. Het is ook mogelijk dat deze het beleid van bepaalde functies raken. Het is terecht dat de raad alvorens hij over de te nemen maatregelen, die toch weer in de begroting moeten worden vertaald, een beslissing neemt hierin een inzicht verkrijgt; de commissies van ad vies en bijstand zullen dus inderdaad moeten worden gehoord. Vervolgens wil ik ingaan op het punt van de aanvullende bijdrage. De heer Van Os heeft hierover het volgende opgemerkt. Hij meent dat het college niet graag een verzoek aan het departement zal richten, om dat men niet behoeft te verwachten dat men wordt geholpen als men de bestaande situatie aan zichzelf te wijten heeft. Indien men de situatie echter niet aan zichzelf heeft te wijten, acht hij dit een reden wel een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 823