824 27 SEPTEMBER 1973 verzoek tot een aanvullende bijdrage te doen. Dit is echter niet juist. In de bepalingen rne't betrekking tot de aanvullende bijdrage zijn ver schillende voorwaarden gesteld, waarbij het in feite gaat om de vraag of er structurele feiten kunnen worden aangewezen waardoor de situatie van de gemeente anders ligt dan in vergelijkbare gemeenten. Hierbij zijn altijd twee punten aan de orde en ik kan niet zeggen of er in de toekomst een andere, praktijk zal worden gevolgd. In de eerste plaats wordt nagegaan of het voorzieningenpeil op het moment van de aanvra ge redelijk is. Naar mijn mening kan moeilijk een vergelijking worden getrokken tussen hetgeen in de verschillende plaatsen gebeurt en ken nelijk heeft men daarvoor tot op heden geen oplossing gevonden. Er wor den verschillende punten uitgezonderd waarvoor algemene regels gelden. Wij kennen nu de verfijningsregeling voor historische binnensteden en men zal daarvoor dan geen extra uitkering ontvangen. Hetzelfde geldt momenteel voor het vervoer in en om de grote steden. De praktijk is op dit moment zodanig dat punten die in algemene regels zijn vervat geen argument zijn bij het aanvragen van een aanvullende bijdrage. Voorts geldt dat tekorten op de onderwijsuitkeringen niet door de rijksoverheid worden gehonoreerd. Het is niet eenvoudig hierin thans een beslissing te nemen. Wij hebben bepaald niet gesteld dat het tekort groter zou moe ten zijn om voor een aanvullende bijdrage in aanmerking te kunnen ko men. De heer Van Os heeft zich afgevraagd op welke punten kan worden bezuinigd. Hij heeft daarbij enkele investeringsplannen genoemd en het onderhoud van wegen en straten. In de commissie openbare werken zal deze kwestie worden behandeld. Gezien het systeem dat wij nu volgen neem ik aan dat hierover in die commissie uitvoerig zal kunnen worden gesproken, waarbij dan inderdaad voorstellen kunnen worden gedaan tot vermindering van bepaalde posten zodat geld vrijkomt voor andere aspec ten. In dit geval zal de grotere betrokkenheid van de raad dus mogelijk heden bieden. Ik kan de suggesties van de heer Van Os op dit moment natuurlijk niet beoordelen, want de wethouder van financiën is daartoe niet de aangewezen persoon. De heer Van Banning heeft gezegd dat de begroting toch wel gro te zorgen geeft. Wij hebben dit ook als zodanig ervaren en het heeft mij zeer veel genoegen gedaan dat de heer Van Banning zijn grote waarde ring voor de ambtenaren en het college heeft uitgesproken die dit vele werk op deze wijze hebben aangepakt. De heer Van Banning heeft voorts een vraag gesteld met betrek king tot de attractieve zijde van de budgetverdeling. Men vraagt zich wel eens af of het zo attractief is als men eigenlijk meer wil doen dan men in de begroting kan realiseren. Het attractieve van de budgetver deling is echter dat hierdoor wordt gekomen tot een doorlichting per functie en dat een afweging plaatsvindt van hetgeen men wil gaan doen ten opzichte van hetgeen men daarvoor moet nalaten. Ik wil het woord "attractief" in dit verband eigenlijk niet gebruiken, maar als hierdoor activiteiten die de raad en het college belangrijk achten kunnen worden gerealiseerd zou dat in ieder geval enige voldoening geven. De budget verdeling leidt in elk geval tot een grotere betrokkenheid en een ster kere kredietbewaking door de functies. De heer Van Banning meent dat er een goede afweging van de plannen moet plaatsvinden en dat er een zuinig en efficiënt beheer moet worden gevoerd. Op deze wijze trach ten wij dit te bereiken, Vervolgens heeft de heer Van Banning iets gezegd over de beleids plannen en de werkplannen. Ik wil hier niet te diep op ingaan, maar misschien wilt u over de ontwikkeling van het beleidsplan en de uitgangs-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 824