27 SEPTEMBER 1973
825
punten van het beleid nadere mededelingen doen.
De saldireserve heeft in de laatste jaren inderdaad een slechte
ontwikkeling ondergaan. De situatie is nu zoals wij u die hebben geëta
leerd. Het resultaat van 1973 is niet bekend, maar wij hebben de ver
wachting dat dit niet zo slecht zal zijn als in voorgaande jaren, hetgeen
ik echter stel op grond van de gegevens die nu bekend zijn.
Over de versterking van de reserves moeten wij op dit moment maar
niet denken. Misschien kunnen wij dit punt over enkele jaren aan de or
de stellen, met name bij het realiseren van nieuwe activiteiten waarbij
de reservevorming een middel zou kunnen zijn.
Ik hoop dat de heer Van Banning thans, na de toelichtingen die ik
heb gegeven, zal kunnen instemmen met punt 3, dat niet geheel volgens
zijn bedoelingen is weergegeven.
De heer Crul heeft gezegd dat dit vérgaande consequenties zal heb
ben voor het jaar 1974 en de daaropvolgende jaren. Dit is inderdaad het
geval, maar naar mijn mening hebben wij bij de beslissing met betrek
king tot iedere begroting met dit vraagstuk te kampen. Alle beslissingen
werken door in de jaren die daarop volgen.
Ik meen dat ik niet nader behoef in te gaan op het beleidsplan, want
daarover is bij de behandeling in april uitvoerig gesproken. De raad weet
dat een beleidsplan dat in centen is vertaald vóór deze vergadering niet
mocht worden verwacht.
Misschien heb ik de heer Crul niet goed begrepen, maar het heeft
mij wat verbaasd dat van de zijde van zijn fractie is gezegd dat de stad
wellicht kan worden gelaten zoals zij is, waarbij het verzorgingsniveau
kan worden verbeterd. Ik heb hierover al iets gezegd met betrekking tot
de inkomstenkant. Men kan dit in deze situatie niet zo oppervlakkig stel
len, waarbij men er bovendien rekening mee moet houden dat wij de
ontwikkelingen jarenlang hebben gekend. Bij eenzelfde huizenbezit daal
de het aantal inwoners, waarbij de gezinsverdunning een bijzonder gro
te rol heeft gespeeld. Het feit dat het aantal inwoners de laatste jaren is
gedaald is voor de gemeente zeer onvoordelig gebleken; dit heeft ook ge
volgen voor het voorzieningenpeil.
Op de opmerkingen over de commissies ben ik al ingegaan, waar
bij ik ook reeds aandacht heb besteed aan de stelling van de heer Crul
dat de commissies verschuivingen zouden moeten kunnen aanbrengen in
en buiten de portefeuilles. Mijns inziens is de opvatting die hierover in
het college bestaat juister. Wij stellen dat in de commissies over de ei
gen sector moet worden gesproken en dat de raad op advies van het col
lege spreekt over de totaliteit, omdat iedere commissie het best kan oor
delen over de eigen kwesties en veel minder goed over de aangelegen
heden van andere commissies.
De heer Crul heeft nog gevraagd of wij zeker zijn van de budget
taire capaciteit en de winst van de Enwa. Ik moet hierop zeggen dat men
bij een begroting van zeer weinig dingen zeker is. Men moet daarbij
uitgaan van reele verwachtingen, waarbij men rekening moet houden met
eventuele ontwikkelingen die zich kunnen voordoen. Ieder jaar moet al
les opnieuw worden bekeken. Wij mochten jarenlang een bepaalde ver
wachting hebben van de bevolkingsgroei, maar op een gegeven moment
moesten wij constateren dat het inwoneraantal dalende is. Men moet op
dat moment ook de cijfers daarop baseren en wij kunnen omtrent derge
lijke punten dan ook geen zekerheid geven.
Met betrekking tot de Enwa wil ik er nogmaals op wijzen dat er
vrijwel zekerheid bestaat omtrent het deel dat niet van de tariefsverho
gingen afhankelijk is, terwijl wij wat betreft het andere deel afhanke
lijk zijn van de tarievenontwikkeling die in den lande zal plaatsvinden.