834
27 SEPTEMBER 1973
Hierna wordt de vergadering gedurende enige ogenblikken ge
schorst.
De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering.
Wethouder BROEDERS: Met betrekking tot hetgeen de heer Van
Os, die met veel nieuws heeft gehoord, heeft gesteld behoef ik niet
veel te zeggen. Hij heeft het in april genomen raadsbesluit anders ge
ïnterpreteerd dan het college. Wij" kunnen hier lang over spreken, maar
wij menen dat onze interpretatie overeenstemt met de besluitvorming
in april.
De heer Van Os veronderstelt dat ik problemen heb met de bouw-
leges. Dit is echter niet het geval, maar ik moet wel vaststellen dat
wij moeten uitgaan van de ramingen die door de deskundigen van de
gemeente zijn gemaakt. De heer Van Os heeft geconstateerd dat het
aantal bouwactiviteiten afneemt, maar wij hopen dit aantal te vergro
ten door bouwactiviteiten uit te voeren in Princenhage. Deze gegevens
zijn ons van ambtelijke zijde aangereikt.
De heer Van Os meent dat een en ander nogal verborgen is opge
steld en dat hiervan het bewijs is geleverd doordat ik een staatje heb
overgelegd. De vorm waarin de voorstellen aan u worden gepresenteerd
kan natuurlijk altijd worden verbeterd. Wij menen dat uit het staatje
de gegevens kunnen worden opgemaakt, maar ik geef toe dat dit op een
eenvoudiger wijze had kunnen gebeuren. Het was echter niet onze be
doeling de bezuinigingen en de nieuwe activiteiten verborgen op te
stellen.
De heer Van Os heeft gezegd dat door het ontbreken van een vi
sie de mogelijkheid tot het ontstaan van pressiegroepen aanwezig is.
Dit ligt op het terrein van de beleidsnota, misschien kunt u daar dade
lijk op ingaan.
Voorts meent de heer Van Os dat wij geen aanvullende bijdrage
kunnen aanvragen omdat wij zelf aan de bestaande situatie schuldig
zijn. Ik wil hier niet verder op ingaan omdat een hardnekkig misver
stand blijft bestaan over de maatstaf die wordt gehanteerd bij het toe
kennen van de aanvullende bijdrage. Dit is geen kwestie van schuld of
een vlekkeloos geweten, dat wellicht niemand in deze raad overigens
nog heeft, maar de positie van Breda wordt vergeleken met die van an
dere steden. Er wordt nagegaan of structurele oorzaken Breda in een uit
zonderingspositie plaatsen.
Op de kwestie van de verhuiskosten en de Haagse Beemden ben ik
inderdaad niet ingegaan, omdat ik meen dat dit juist aan de orde moet
komen in de commissievergaderingen waar dit thuis hoort. Het behoort
niet tot mijn taak de prioriteiten binnen de diverse portefeuilles hier te
verdedigen; ik zou dat ook niet kunnen.
De heer Van Os heeft gezegd dat het zwembad Breda-Noord onzer
zijds als een stok achter de deur wordt gehanteerd, maar ik verschil daar
over falikant met hem van mening. Als de raad stelt dat het tekort toch
groter moet worden gemaakt en er een aanvullende bijdrage moet wor
den aangevraagd, is dat het recht van de raad. Ik heb slechts geantwoord
op een vraag van de heer Crul of er een mogelijkheid tot vertraging bij
de bouw van het zwembad aanwezig is. Mijn antwoord luidde dat het
college niet zeker weet dat dit project geen doorgang zal vinden, zodat
ik deze interpretatie zonder meer onjuist vind.
De heer VAN OS: ïk heb niet betoogd dat het tekort groter moet
zijn en ook niet dat er een aanvullende bijdrage moet worden aangevraagd.