18 OKTOBER 1973 857 sis van hetgeen er in die vergadering is meegedeeld, de drie woningbouw verenigingen afzonderlijk heb uitgenodigd om de problematiek te bespre ken en dat wij hebben afgesproken dat zij op of omstreeks 20 oktober hun definitieve decisie in een harde motivering aan het college van burge meester en wethouders kenbaar zullen maken, omdat dit gewoon nood zakelijk is. Ik kom straks nog terug op de motieven, die voorzover mij nu be kend is bij de woningbouwverenigingen spelen, en ik kom straks ook te rug op de andere informatie van de heer America, namelijk dat er mo menteel in Breda ondanks het grote woningtekort veel flats leegstaan. Ik meen hiermede namens het college de eerste vraag van de heer Ame rica beantwoord te hebben. De tweede vraag van de heer America hield in, hoe lang het col lege al zicht op deze ontwikkeling heeft en waarom niet in een veel vroe ger stadium informatie is verstrekt over een dergelijke, belangrijke zaak. Ik hoop dat u mij toestaat via een aantal data te trachten de zaken op een rijtje te zetten, waarbij ik aanneem dat de heer America met het woord "ontwikkeling" bedoelt de door de rijksoverheid uitgesproken vrees, dat er bij de woningen in de randbebouwing van het winkelcentrum Ho ge Vucht van een minder goede verhuurbaarheid sprake zou zijn. Wij zijn daar als college het eerst mee geconfronteerd in een informatief schrij ven van de directeur-generaal Volkshuisvesting en Bouwnijverheid, geda teerd 10 mei 1973. De globale inhoud van die brief is, dat de directeur- generaal zegt dat hij zich ongerust maakt over de vraag of de rendabe le exploitatie van deze etagewoningen mogelijk is en dat hij met name -- en daar gaat het om -- nadere informatie vraagt over de achterlig gende motivering, waarom Breda heeft besloten tot het oprichten van die etagewoningen op de genoemde plaats. Op 20 juni heeft het colle ge aan de directeur-generaal de argumenten medegedeeld, waarom er voor Breda geen andere mogelijkheid is om deze randbebouwing te vol tooien. De inhoud van die brief is nagenoeg te vergelijken met het pre advies van burgemeester en wethouders van 1 februari 1973, waarin het advies ten aanzien van de motie-America aan de raad is voorgelegd. Desondanks is er daarna een schrijven binnengekomen op 18 juli 1973, dus weer een maand later, waarin de directeur-generaal globaal stelt dat hij niet bereid is tot het verstrekken van extra financiële steun in dien zich leegstand in deze woningen zal voordoen. Als de gemeente en de woningbouwverenigingen zich ermee akkoord verklaren dat zij nooit terzake van leegstand een beroep zullen doen op de rijksoverheid, is de directeur-generaal bereid deze plannen goed te keuren en hij vraagt voor deze beslissing zijnerzijds de akkoordverklaring van de gemeente en de woningbouwverenigingen. Wij hebben dus drie brieven, namelijk de informatieve brief van de directeur-generaal van 10 mei 1973, het antwoord van het college van 20 juni 1973 en de tweede brief van de directeur-generaal van 18 juli 1973, waarvan ik u zojuist de globale inhoud heb medegedeeld. De heer America heeft gevraagd, waarom er geen informatie verstrekt is. Van deze brieven is op 2 augustus mededeling gedaan in de commissie voor openbare werken en van de daaruit voortvloeiende besluiten van de woningbouwverenigingen, waarover ik u in mijn aanhef heb verteld, is onmiddellijk in de daarop volgende vergadering van de commissie openbare werken op 6 september in een besloten vergadering aan de le den mededeling gedaan. Ik bedoel hiermee de aan het college gedane mededeling, dat men in de vergadering van het PKO besloten heeft niet te kunnen participeren. Waarom is dit in een besloten vergadering mee gedeeld? Omdat de woningbouwverenigingen de gemeente hebben ver-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 857