18 JANUARI 1973
opmerkt, acht ik de verhouding tussen de vergoeding en de werkelijk
gemaakte kosten van wezenlijke betekenis. Reëel betekent een ver
hoging tot 2. 000, -- dat het begrote bedrag moet worden opgetrok
ken met 80. 000, Wij kunnen helaas niet overzien of dit in de
bëgroting kan worden ingepast, eventueel door op andere posten te be
snoeien. Het is ons -daarom helaas wederom onmogelijk de raad om
een uitspraak hieromtrent te vragen. Ik zal mij daarom aansluiten
bij het voorstel dat de heer Spanjer heeft gedaan, namelijk het col
lege te verzoeken te bekijken of voor het genoemde bedrag ruimte
kan worden gemaakt.
De motie van de K. V. P, zal ik, hoewel ik die principieel niet
geheel juist vind, wel steunen. Ik ben van mening dat wij in deze zaak
een eigen verantwoordelijkheid hebben, zoals ik al heb gezegd. Aan
de andere kant zou het goed van pas komen als het rijk meer zou bij
dragen in de tegemoetkoming en dat is de reden dat ik deze motie zal
steunen.
De heer VAN MERKOM: Rijksregelingen voor de woningbouw wor
den landelijk uitgevaardigd en ook wat de nieuwbouw betreft schijnen
de subsidieregelingen voor de grote steden af en toe anders te luiden
dan voor kleinere steden in andere hoeken van het land. Ook in dit ge
val geldt voor Breda dus een andere regeling dan voor Amsterdam, Rot
terdam, Den Haag en Utrecht, Waarop de minister die uitspraak baseert
is mij ook niet bekend, maar hij heeft dit blijkbaar onderzocht. Bij de
regeling voor de rijksbijdrage voor nieuwbouwwoningen zou men ook
kunnen stellen dat de huur die daaruit voortvloeit veel te hoog is voor
de mensen die in de woningen terecht komen. Die huren vormen een
zeer zware belasting voor gezinnen die in nieuwbouwwoningen komen.
Wanneer men de huur niet kan opbrengen wordt er dan ook huursubsidie
verleend, opdat men er toch kan komen. Het zou dus mogelijk moeten
zijn in de individuele huursubsidieregeling een verfijning toe te passen.
Nu de minister een landelijke regeling heeft opgesteld voor de
krotontruiming en woningverbetering, zouden wij in eerste aanleg wel
met de minister willen meegaan. De motie van de K. V, P. nodigt het
college in feite uit nog eens in Den Haag met de minister te gaan praten
om na te gaan of deze alleen maar naar de vier grote steden heeft geke
ken en hem te vragen ook eens naar Breda te kijken. Op grond hiervan
verklaren wij dat wij de motie van de K. V. P, zullen steunen.
De heer KROON: Ik heb alle begrip voor de zorgen van de bewo
ners van de gerenoveerde woningen, die moeite hebben om rond te
komen met de bedragen zoals die thans zijn vastgesteld. Ik ben het
wat dit betreft volledig met de vorige sprekers eens. De financiële positie
van de gemeente laat mijns inziens echter niet toe dar er boven de vastge
stelde norm nog iets extra wordt gedaan. Ik meen dat dit bij de begro
tingsbehandeling ook duidelijk naar voren is gekomen. De heer Van
Duijl heeft er al op gewezen dat hierdoor de verschillende reserves zullen
worden aangetast, hetgeen mijns inziens van enorme betekenis is.
Een andere zaak is dat de motie van de K. V.P.die mede door
mij is ondertekend, toch wel bijzonder belangrijk is en ook principieel
volkomen juist is, om de eenvoudige reden dat het niet alleen om" deze
kwestie gaat. Bij voorgaande gelegenheden heb ik, ook bij de kwestie
van de bijdrage uit de algemene middelen e. d.meermalen gezegd dat het
rijk eigenlijk discrimineert door de grote steden uit te zonderen van de to
tale rijkspot. Dit gaat ten laste van het totale gemeentefonds en dat vind