860
18 OKTOBER 1973
relatie; het woningtekort wordt juist ervaren door dfe woningzoekenden,
voor wie de leegstaande woningen van Sint Laurentius niet bereikbaar
zijn.
De heer America vraagt welke flats momenteel leegstaan. Ik re
fereer hierbij aan het begin van de brief van de heer America, waarin
hij zegt dat er veel flats leegstaan. Het exacte aantal is ons niet be
kend; de enige wetenschap die wij hebben is dat de woningbouwvereni
ging Sint Laurentius zich terzake van leegstand beroepen heeft op de ge
noemde regeling, zowel voor de vijfkamerflats in Heusdenhout als voor
de eengezinswoningen in Princenhage-Noord, en dat Sint Laurentius via
de gemeente aan de rijksoverheid een aanvrage heeft gezonden betref
fende de rijkssteun voor 9 etagewoningen in Heusdenhout en voor 4 een
gezinswoningen in Princenhage-Noord.
De volgende vraag, welke consequenties verbonden zijn aan het
niet afbouwen van de randbebouwing van het winkelcentrum Breda-Noord,
is naar mijn mening te beantwoorden door de heer America te verwijzen
naar de door het college gebruikte argumenten bij de pre-advisering van
1 februari 1973. Ik neem aan dat ik deze zes argumenten niet behoef
voor te dragen, want iedereen herinnert ze zich ongetwijfeld; deze ar
gumenten zijn voor het college op dit moment nog even hard, zo niet
harder dan op 1 februari. Wij moeten wél stellen -- en ik heb dat mis
schien wat versluierd aangegeven bij de beantwoording van de vorige
vraag -- dat, als de randbebouwing van het winkelcentrum Hoge Vucht
om welke reden dan ook niet zou worden afgemaakt, dit een stagnatie
in de sociale woningwetbouw in Breda zal inhouden, dus een onderbre
king van de continuïteit voor een globale periode van 2| tot 3 jaar. Het
zal duidelijk zijn dat wij nog steeds bezig zijn met de uitvoering van de
door de raad genomen besluiten inzake het verlenen van financiële steun
voor de 224 woningen aan de Doornboslaan, de 216 woningen aan de
Groenedijk en de 250 woningen aan de Zandhovenstraat.
Tot slot de laatste vraag van de heer America; welke conclusies
moeten wij uit deze ontwikkelingen trekken met betrekking tot de Haag
se Beemden? Het antwoord van het college is: geen.' Ik heb geprobeerd
de heer America zo uitvoerig mogelijk te informeren en ik hoop dat ik
het hierbij in eerste instantie mag laten.
De VOORZITTER: Dames en heren. Wij komen nu aan de behande
ling van de interpellatie van de heer America en ik meen dat hij na de
beantwoording van het college het recht heeft als eerste te reageren.
De heer AMERICA: Ik wil graag een voorstel van orde doen: kunt
u de vergadering vijf minuten schorsen voor overleg?
De VOORZITTER: Ik schors de vergadering voor vijf minuten.(19.30
uur).
De VOORZITTER: Ik heropen de geschorste vergadering (19. 35 uur).
De heer AMERICA: Allereerst zou ik willen opmerken dat het mij
bijzonder teleur heeft gesteld dat u niet op het verzoek bent ingegaan
om de op deze aangelegenheid betrekking hebbende correspondentie in
de leeskamer ter inzage te leggen. Ik heb namelijk de indruk -- wethou
der Van Dun spreekt herhaaldelijk over een globaal inzicht -- dat in die
brieven meer dingen aan de orde zijn dan in de beantwoording naar vo
ren zijn gekomen en ik vraag mij af vanuit welke instelling u het be
sluit neemt raadsleden geen toegang te verschaffen tot de officiële stuk-