868 18 OKTOBER 1973 leden ter visie zijn gezonden. Ik heb er dan ook geen enkel bezwaar te gen als deze brieven u nu op welke manier dan ook kenbaar gemaakt wor den en ik ben bereid ze u voor te lezen om u vervolgens een fotokopie te verstrekken. Ik ben bereid de brieven ter visie te leggen en op voorhand hoop ik dat ik daarvoor het consent van de voorzitter van de raad heb. Zowel mevrouw Paulussen als de heer America hebben gezegd dat zij de indruk hebben dat hetgeen het college gezegd heeft over de inhoud van de brieven niet volledig is. Het schijnt een methode geworden te zijn om op die manier met elkaar te gaan discussiëren, sommige dingen tevoren aard- en nagelvast aannemende en in de richting van het college de twij fel uitsprekende dat het iets achterhoudt. Daarom zal ik de brieven voor lezen, maar eerst zal ik herhalen wat ik gezegd heb over de inhoud daar van. Over de brief van 10 mei heb ik gezegd -- en dat staat wél letter lijk in mijn aantekeningen, mijnheer Severens --: "De brief van 10 mei, waarin de verontrusting of rendabele exploitatie van nog een beduidend aantal etagewoningen nog wel mogelijk zal blijken, door de directeur- generaal wordt uitgesproken en nadere informatie wordt gevraagd waar om Breda tot deze flatbouw heeft besloten". De directeur-generaal schrijft -- naar aanleiding van een concreet geval, namelijk de aanvrage van de bouwvereniging Sint Jozef betreffende 224 galerijwoningen --: "Uw aan vrage om geldelijke steun uit 's rijks kas ingevolge de Woningwet ten be hoeve van de stichting en exploitatie van 224 galerijwoningen door de Rooms-Katholieke Woningbouwvereniging Sint Jozef geeft mij in eerste instantie aanleiding tot de volgende opmerkingen. Het betreft hier een bouwplan in 12 respectievelijk 13 bouwlagen, waarbij ik mij ernstig af vraag of een dergelijke bouwtrend in de huidige tijd wel voldoende ze kerheid biedt tot een rendabele exploitatie in uw gemeente en of deze derhalve verantwoord kan worden geacht. Zoals u bekend zal zijn wor den tegen deze bouwwijze alom ernstige bezwaren gemaakt en treedt in toenemende mate leegstand in deze hoogbouw op. Voorts is het mij bekend dat u in de wijk Hoge Vucht nog meer hoogbouwplannen in voor bereiding hebt; daarnaast is mij uit de pers gebleken dat uw sociografi sche dienst een onderzoek instelt naar klachten, welke in deze wijk wor den geuit. Ik meen dan ook nu mijn verontrusting in dezen bij u naar vo ren te moeten brengen. Ik. zal dan ook gaarne door u worden geïnformeerd omtrent de beweegredenen, welke u tot deze bouwtrend hebben gebracht, alvorens uw aanvrage in behandeling zal worden genomen". Dat is de inhoud van de brief en daar heeft het college op geantwoord, maar ik neem op voorhand aan dat dfe vragenstellers in de raad, die twijfel over de informatie uitgesproken hebben, daar minder belangstelling voor heb ben. Ik zal deze brief echter tóch laten fotokopiëren, maar lees hem niet voor omdat hij nogal lang is. Op basis van deze correspondentie hebben wij op 18 juli wederom een brief van de directeur-generaal ontvangen. Nogmaals, ik onthoud u het antwoord van het college omdat het vrij lang is en omdat u het eigen lijk al kent, want ik heb u gezegd dat dit parallel loopt aan de pre-advi- sering van februari 1973. De directeur-generaal schrijft in zijn tweede brief: "De inhoud van uw bovenaangehaalde brief heeft mij niet kunnen overtuigen dat de vier complexen hoogbouw, totaal omvattende 1.218 wo ningen, die volgens uw plannen in 1973, 1974, 1975 en 1976 zullen wor den opgeleverd niet een aanmerkelijke leegstand te zien zullen geven. Gelet op de eigen verantwoordelijkheid van uw college terzake ben ik nochtans bereid medewerking aan het totstandkomen van evengenoemde complexen te verlenen, onder voorwaarde dat, mocht leegstand in deze complexen optreden, de financiële gevolgen daarvan geheel ten laste van de betreffende woningcorporaties dan wel uw gemeente blijven. Dit houdt

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 868