a 870 18 OKTOBER 1973 tie, Het college zegt dat het nooit met deze voorwaarde akkoord zal kunnen gaan, want het lijkt mij hoogst merkwaardig dat op voorhand elke mogelijkheid tot het doen van een beroep op 's rijks kas wordt uit gesloten, niet alleen terzake van leegstand maar ook van andere bewe gingen in de huur-, de verhuur- en de woningmarkt die het college op dit moment niet kan voorzien. Dit heeft met de problematiek van de hoogbouw niets te maken, wij moeten op voorhand afstand doen van al le rechten terwijl er in de toekomst dingen kunnen gebeuren, waar wij vanavond niet over praten omdat wij ze niet kunnen voorzien. Daar gaat het echter in de brief niet over, want de brief slaat op de hoogbouw in de Hoge Vucht. "Breda" -- zegt de heer America -- "heeft geen behoefte aan de ze flats". Als de heer America dit voor zichzelf en voor zijn bestuurlij ke verantwoordelijkheid wil waarmaken, vind ik dat een uitdaging, maar het is naar mijn mening onvertoonbaar dat deze raad en dit college de ontwikkeling van de sociale woningbouw in Breda voor de tijd van twee tot drie jaar lamleggen. Die verantwoordelijkheid wenst dit college al thans niet te nemen. De heer America heeft vervolgens gezegd dat wethouder Van Dun niet zo moet "doordrammen". Het woord "doordrammen" mag de heer Sandberg in een andere context gebruiken, maar ik vind het onbegrij pelijk --en daarbij steun ik ook op de woorden van de heer Von Schmid -- als het uitvoeren van meerderheidsstandpunten van de raad vertaald wordt met "doordrammen". Mevrouw Paulussen is van mening dat wij alles aan de directeur- generaal bekend moeten maken en daarmee bedoelt zij de bespreking van 29 juni enz. Daar heb ik geen enkel bezwaar tegen, want wij moe ten terzake tot een eerlijke en duidelijke besluitvorming komen. Waar om heeft de wethouder eerst met het PKO gesproken en daarna met de drie woningbouwverenigingen afzonderlijk? Ik hoop niet dat wij nog meer behoeven te fotokopiëren, maar mevrouw Paulussen en alle andere raads leden mogen dit inzien. In een vergadering met het permanent kontakt- orgaan hebben de drie woningbouwverenigingen -- zeer nadrukkelijk op hun verzoek -- afzonderlijk het aan u medegedeelde voorlopig stand punt aan de vertegenwoordiger van het college bekend gemaakt. Men wenste uitdrukkelijk -- u kunt dat in de notulering zien --op dat mo ment op te treden als drie afzonderlijke woningbouwverenigingen en ik meen dat het college dan het recht heeft elke woningbouwvereniging afzonderlijk te benaderen om naar meer genuanceerde, harde standpun ten te vragen. De vierde opmerking van mevrouw Paulussen brengt mij wat in het ongerede, maar dat zal wel een verschil zijn tussen mevrouw Pau lussen en mij in de maatschappelijke benadering van hetgeen men af spreekt in het leven. Als drie woningbouwverenigingen het college een voorlopig standpunt meedelen en als zij verzoeken dit nog niet openbaar te maken omdat zij elk onderling "gekrakeel" willen vermijden, kan mevrouw Paulussen mij niet verplichten deze afspraak te doorkruisen en stante pede naar de raad te gaan. Mevrouw PAULUSSEN: Ik heb u gevraagd of u dit op een bepaald moment in het overleg met de woningbouwverenigingen zoudt kunnen inbrengen, wetende dat deze raad u telkens weer -- naar mijn mening terecht -- vraagt om exacte, tijdige informatie, dus geen eenzijdige informatie. Wethouder VAN DUN: Opererend krachtens mijn verantwoordelijk heid in de richting van degenen, met wie het stadsbestuur gesprekken

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 870