880 18 OKTOBER 1973 aan het niet afbouwen van de randbebouwing van het winkelcentrum Breda-Noord, waar ik tussen haakjes achter zet: onder andere Wilma. Ik vind het dan wel bijzonder merkwaardig dat mevrouw Van Nes bui ten de orde wordt gesteld, als zij ten aanzien daarvan een aantal con crete vragen stelt. Ik had hierop concrete antwoorden verwacht en het spijt mij dat er eerst vragen gesteld moesten worden. Ik had zonder meer antwoord verwacht, omdat de vragen van mevrouw Van Nes in feite al bekend waren, want zij zijn al vaker gesteld. Hoe zit deze wazige ma terie in elkaar en hoe belangrijk is juist dft aspect in het totaal? Als het college -- en blijkbaar gaat de meerderheid van de raad daarmee akkoord -- door wil gaan en zelf het risico wil nemen dat er straks nog meer leegstand komt, kan ik daarin zeker niet meegaan. De heer VAN DUIJL: Ik wil graag even ingaan op de uitdaging van de heer America en te dien aanzien zou ik het volgende willen op merken. Het is aan de heer America om te beoordelen of het zwijgen van collega-raadsleden inhoudt dat hij onzin verkondigt, maar het is niet zo dat de heer America mij of anderen kan dwingen een mening te verkondigen. De heer QUADEKKER: Ik wil een citaat uit De Stem aanhalen dat ik bijzonder juist acht: "De Hoge Vucht wordt onleefbaar gepraat". De heer SEVERENS: In de eerste plaats zou ik willen vragen of de notulen van deze vergadering in conceptvorm reeds in december bij de discussie betrokken zouden kunnen worden. Verder ben ik blij dat enke le stukken, die op de interpellatie slaan, op het laatste moment toch nog op tafel zijn gekomen en vervolgens wil ik een opmerking maken over artikel 22. Het betrof geen verwijt aan het college, dat dit artikel 22 niet correct zou hebben toegepast, maar was meer een vraag naar de efficiënte toepassing van dit artikel. De beantwoording was namelijk dermate uitgebreid dat een onmiddellijke zinnige reactie onmogelijk was, temeer omdat artikel 22 niet uitsluit dat het antwoord, wanneer dit in de volgende vergadering gegeven wordt, schriftelijk wordt toege zonden. Vandaar dat ik mijn vraag blijf handhaven of artikel 22 op de meest adequate manier is toegepast. De heer KROON: Ik wil enkele korte opmerkingen maken. Het is een feit dat ook mijn fractie het in het verleden door het college uitge stippelde en door de raad goedgekeurde beleid inzake de woningbouw volledig heeft gesteund en wel op grond van de wetenschap, dat socia le woningbouw noodzakelijk was en dat wij met een enorm groot aantal woningzoekenden te kampen hadden. Daarbij is door de raad steeds be paald dat de verhouding hoogbouw-laagbouw ongeveer 35t7o-65,yo zou zijn en deze verhouding is ook aangehouden voor de gehele gemeente. Dat de hoogbouw in enkele wijken -- met name in de Hoge Vucht -- "uitge lopen" is, is een gevolg van het feit dat wij destijds de mogelijkheid had den met arbeidskostenbesparing en in continubouw vlot verschillende pro- duktiestromen op gang te brengen, waarmee wij op dat moment allemaal blij waren. Dit wil ik nog eens in de herinnering roepen, evenals het feit dat wij stuk 250 dat gaat over de 300 portiekwoningen in augustus heb ben aangehouden, terwijl het daar een basishuur betrof van 205, - -en enige centen. Ik vind het jammer dat dit stuk aangehouden is om alle mogelijke redenen, want ik weet uit ervaring dat vele woningzoekenden vandaag de dag gelukkig zouden zijn met de toewijzing van een flatje dat ongeveer 205, -- kost.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 880