18 OKTOBER 1973 883 enige aandacht te besteden aan het pre-advies dat het college zal uit brengen ten aanzien van de Hoge Vucht en dat in december in uw raad behandeld wordt. De VOORZITTER: Ik kan niet anders doen dan vaststellen dat hier mede de beraadslagingen rond de interpellatie van de heer America zijn afgesloten, in afwachting van de besluiten die nog genomen moeten wor den en ik stel u voor dit debat te beëindigen. Aldus wordt besloten. De VOORZITTER: Vervolgens stel ik u voor na de pauze over te gaan tot de behandeling van de interpellatie van de heer Sandberg. Ik schors de vergadering. (21. 09 uur). De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. Vóór de pauze heb ik u medegedeeld dat het mijn voornemen was thans het interpellatieverzoek van de heer Sandberg aan de orde te stel len. Zoals de raad weet heeft hij enkele malen vragen gesteld en afge lopen dinsdag heeft hij een interpellatieverzoek ingediend. Ik neem aan dat de stukken de raadsleden tijdig zijn toegezonden. Het lijkt mij de meest voor de hand liggende gang van zaken dat de heer Sandberg de gelegenheid krijgt een motivering van zijn interpellatieverzoek te geven, waarna wij dan kunnen afspreken wat onze verdere werkwijze is. De heer SANDBERG: Ik meen dat het nauwelijks noodzakelijk is een uitvoerige toelichting te geven op de door mij gestelde vragen. Wel wil ik opmerken dat de sfeer die tot mijn interpellatieverzoek heeft ge leid op mij een vervelende indruk heeft gemaakt. Ik proefde een sfeer waarin het college tot de raad zegt: "U hebt de mogelijkheid in beroep te gaan aan ons gedelegeerd in 1936. Welnu, waar bemoeit u zich mee? Wij gaan nu in beroep en doen daarmee alleen maar wat ons indertijd is opgedragen". Formeel is dat alles wel juist, maar dan wel zó strikt formeel, dat het lijkt of het college coüte que coüte zijn zin wil doordrijven zolang het op formele gronden niets in de weg gelegd kan worden. In dat ver band zou ik inderdaad graag willen spreken van "doordrammen". Ik geef aan dat woord dan een andere interpretatie, dan er eerder in deze verga dering aan werd gegeven; onder "doordrammen" versta ik het uit de weg gaan van de discussie. Om een discussie heb ik herhaalde malen gevraagd, maar het college vindt zijn eigen standpunt dermate discutabel, dat het de discussie hierover uit de weg wil gaan. Mag ik even de besluitvorming op 15 maart j. 1. in herinnering brengen? Er waren toen 18 tegenstemmers en 19 vóórstemmers. Er is geen speld tussen te krijgen: formeel is de gang van zaken volstrekt juist, want het college voert een raadsbeslissing uit. Vele van de 19 collega-raads leden die destijds vóór stemden hebben het college echter het "voordeel van de twijfel" gegeven. Aangezien gedeputeerde staten -- niet op grond van één motief maar op grond van vele motieven en met zwaarwegende argumenten --de taxiverordening ondubbelzinnig hebben afgewezen, meen ik dat het "voordeel van de twijfel" op het ogenblik heel goed zou kunnen omslaan in het "nadeel van de twijfel". Als het college vandaag de taxiverordening in de raad aan de or de had gesteld nu wij de argumentatie van gedeputeerde staten kennen, zou de wethouder zich mijns inziens wel twee keer hebben bedacht. Ik kan het niet bewijzen maar ik ben ervan overtuigd dat de wethouder in

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 883