886 18 OKTOBER 1973 verzoekt het college het beroep bij de Kroon in te trekken en de verordening dusdanig te wijzigen dat zij niet meer in strijd is met de Wet Autovervoer Personen, en deze opnieuw aan de raad ter beoordeling voor te leggen, en gaat over tot de orde van de dag". De motie is ondertekend door de heer Sandberg, de heer Dees, mevrouw jager, de heer Van Merkom en de heer Taks. Ik schors de vergadering voor enkele minuten. (21,40 uur). De VOORZITTER: Ik heropen de geschorste vergaderrng (21,52, uur), en wil u graag in kennis stellen van het standpunt van het college van burgemeester en wethouders naar aanleiding van hetgeen zojuist door de heer Sandberg naar voren is gebracht in verband met de door hem in gediende motie. Artikel 129 van de Gemeentewet, een ons bekend ar tikel van het reglement van orde, geeft de raad uiteraard de gelegen heid het college te vragen verantwoording af te leggen van het gevoer de beleid. Aangezien hier echter aan het college gevraagd is verant woording af te leggen zijn wij van mening dat het college dan ook vol- lédig in de gelegenheid gesteld moet worden verantwoording van het gevoerde bestuur af te leggen. Ik heb daarstraks al tegen u gezegd dat deze verantwoording mogelijk kan worden afgelegd in de eerstvolgende gewone vergadering op 15 november en wij zijn van oordeel dat de be handeling van de motie pas zinvol zal kunnen geschieden in dezelfde vergadering, waarin het college verantwoording aflegt. Naar onze smaak bestaan er op dit moment geen dringende motieven om de motie te be handelen, terwijl bovendien niet is meegedeeld waarom dit juist op dft moment zou moeten gebeuren. Daar komt nog bij dat wij de motie en de interpellatie alle mogelijkheden van uitvoering willen bieden die daaraan verbonden kunnen worden en om al deze redenen zijn wij van mening dat het voor de verhouding tussen de raad en het college van grote betekenis is dat zowel de interpellatie als de motie behandeld wor den in de vergadering van 15 november a. s. Kan de raad daarmee in stemmen? De heer VAN CAULIL; Zou het dan niet juister zijn de indiener van de motie te vragen haar voorlopig terug te nemen, zodat hij haar mis schien in een gewijzigde vorm kan terugbrengen? De VOORZITTER: Ik wil hier nu even op reageren om zo duidelijk mogelijk te zijn. Het is heel normaal dat een interpellatie eindigt in de vorm van een motie en ik heb de heer Sandberg zoëven al gevraagd of het mogelijk is de motie aan het eind van de beantwoording van die in terpellatie aan de orde te stellen. Ddt is naar mijn mening de juiste pro cedure. Kan de heer Sandberg daarmede instemmen? De heer SANDBERG: Ik wil hier toch iets dieper op ingaan. Er is een brief gekomen van gedeputeerde staten, gedateerd 7 september, en dat betekende dat voor Breda de beroepstermijn op 6 oktober afliep. Na dat ik uit de krant van 13 september de reactie van gedeputeerde staten had vernomen, heb ik aan het college vragen gesteld en op 3 oktober heeft het college mij geantwoord dat het studerende was op de vraag, of men in beroep diende te gaan. Ik heb vanmiddag gezien dat het be roep inderdaad is aangetekend en wel op 4 oktober; ik zou mij bijna kun nen voorstellen dat op dezelfde dag, waarop mij werd geschreven dat het college studerende was, de concept-brief aan Hare Majesteit de Konin gin door het college werd goedgekeurd. Deze dag viel toevallig op een

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1973 | | pagina 886