88
18 JANUARI 1973
standswet en daarnaast een redelijke en terechte toepassing van de be
staande huursubsidieregeling zullen soelaas kunnen bieden in die geval
len waar dat nodig is.
Samenvattend meen ik te mogen stellen dat de motie, die ons
college verplicht naar Den Haag te gaan om te proberen de onredelijk
heid weg te nemen, onze instemming heeft. Wij zullen die dan ook
graag overnemen. In de tweede plaats zijn wij op dit moment nog steeds
van mening dat ons voorstel de uitkering te stellen op 1.750, -- om
budgettaire redenen alleszins redelijk is, In de derde plaats zijn wij niet
in staat opnieuw in de begroting te zoeken naar openingen om het meer
dere te dekken, temeer daar wij moeten verwachten dat wij in de nabije
toekomst zeker voor andere calamiteiten komen te staan, die naar de
mening van het college een hogere prioriteit hebben.
Wethouder BROEDERS: Ik wil nog een opmerking maken mede naar
aanleiding van de brief die wij hebben ontvangen op 13 januari, waarin
de vraagstelling van 30 november nader is toegelicht en waarin informa
tie wordt gevraagd met betrekking tot het gebruik van een aantal posten uit
de begroting en de stand van zaken daarbij.
Ik zou willen beginnen met de saldireserve. Ik meen dat ik niet hoef
te spreken over de risicoreserve ingevolge de woningwet. Collega Van Dun
heeft daar al iets over gezegd en ik geloof dan ook dat ik die mag laten
rusten. Volgens de nota van aanbieding bij de laatste begroting bedraagt
de sladireserve 4,3 miljoen. Er bestaat een mogelijkheid dat er alsnog
een tekort over 1972 van die 4,3 miljoen moet worden afgetrokken. Ik
wijs erop dat in de stukken met betrekking tot de rekeningen 1971 en 1972
die vandaag aan de raad zijn aangeboden, een bedrag van ruwweg 3,5
miljoen aan de saldireserve wordt onttrokken. Daarbij valt nog op te mer
ken dat het maximaal toelaatbare gebruik van de saldireserve in de be
groting voor 1973 al is verwerkt. De rente van de saldireserve plus een
dertigste deel van de saldireserve zijn als inkomsten geraamd in de be
groting voor 1973, dat is het maximale beslag dat op de saldireserve kan
worden gelegd. Wat dit betreft biedt die dus geen soelaas.
De post onvoorzien is jl, vrijdag voorgelegd aan de afdeling voor
de financiën. Deze post bedraagt op het ogenblik 85.724, terwijl
de geldende norm bij het opstellen van de begroting voor de gemeente
Breda rond 180. 000, -- bedraagt. Men ziet dus dat de post onvoorzien
aan het begin van het jaar eigenlijk al bijzonder sterk is ingezakt, zo
dat het nauwelijks verantwoord lijkt deze post nu aan te spreken en dan
spreek ik nog niet eens over datgene wat bij de begrotingsbehandeling
etc. al aan wenselijkheden door de raad naar voren is gebracht. De post
onvoorzien is op dit moment dus erg laag.
De stand van de algemene reserve was op 31 december 1971 - af
gerond - 14.187. 000, Daaraan zal in de jaren 1972 t/m 1976 in
gevolge raadsbesluiten 14. 839. 000, -- worden onttrokken. Men zal zeg
gen dat dit niet mogelijk is omdat de reserve daarvoor te laag is, maar daar
komt het volgende bij. In 1972 is aan deze reserve toegevoegd een bedrag
van 72. 500, - -en bovendien kan, omdat de beschikking over de algeme
ne reserve is gespreid over de jaren 1972 t/m 1976, over de periode dat
wij nog over een deel van de gelden in de algemene reserve beschikken
rente worden bijgeschreven. De rentetoerekening is gebaseerd op de om
slagrente van de leningsdienst, dus 6| °loc Op die basis hebben wij bere
kend wat er op dit moment nog aan contante waarde in de algemene
reserve inzetbaar is en dat is thans 731. 000, --. Hiermee heb ik de
hele reservepositie die wij kunnen aanspreken aan de raad voorgelegd.